REINETTE NELGUIN.

Afbeelding 71a, 71b, 71c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

einette Nelguin (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°. 80, J.F. SERRURIER, deel I, pag. 203).

Nelguin (knoop, Tab. 10; matth. van NOORDT).

Reinette d' Aizerna (Catalogue of the Fruits, N°. 630, pag. 34).

 

knoop heeft (tab. IX) eene Reinette d' Aizerna, die echter van de onze verschilt; het Handbuch voert bij de Reinette van Breda (onzen Konings-Pippeling) het synoniem Reinette de Aizerna aan, ofschoon het er niet bij behoort; het Deutsches Obstcabinet heeft (Lief. 4, Tab. 3) onder den naam Reinette von Aizerna eene andere vrucht, tenzij de afbeelding aldaar niet natuurgetrouw is. Er bestaat veel verwarring omtrent deze soort, vermoedelijk nog vergroot doordien de eene auteur den anderen heeft nageschreven; ook SERRURIER vertaalde slechts.

 

afkomst: onbekend; reeds knoop kende dezen appel; ook in onze kweekerijen bezitten wij hem reeds onheuglijke jaren.

 

vorm: dikwijls minder hoog dan de afgebeelde vrucht.

grootte: van de vierde, menigmaal grooter dan onze afbeelding aangeeft.

kelk: gesloten, klein, spitsbladerig, grauwbruin, in eene nauwe holte, die van kleine ribben omgeven en met roest bekleed is.

huid: ruw op 't gevoel, de kleur is in de afbeelding zeer goed teruggegeven, somtijds met dunnen, grauwbruinen roest, zoodat de grondkleur doorschijnt.

vleesch: roomkleurig, om het klokhuis en onder de schil groen geaderd, tamelijk zacht, saprijk, aangenaam, van een zoetachtig zuren, geurigen smaak.

klokhuis: middelmatig, met vrij kleine cellen en licht koffiebruine, kleine pitten.

De boom groeit gematigd, is zeer vruchtbaar en vormt eene fraaie pyramide; de twijgen zijn van gemiddelde lengte, dun, grauwbruin, aan de schaduwzijde olijf kleurig, met fijne, aschgrauwe stippen; de knoppen klein, plat, vlakliggend; de scheuten dun, teeder, bruinachtig met groen, aan de einden met dunne wol; de bladstelen 0.03 lang; de bladeren eivormig, in eene lange punt uitloopend, vrij sterk, diep, scherp en onregelmatig getand; op vele bladeren ziet men geelbonte vlammen. Deze soort kan voor alle vormen, vooral als leiboom of pyramide worden aanbevolen; op paradijsstam wordt de vrucht wel zoo aangenaam als op wildstam.