COURT-PENDU.

Afbeelding 74a, 74b, 74c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

ourt-pendu (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°. 29).

Courtpendu gris (knoop, tab. X). — Grauwe Korpendu.

Reinette Courtpendu. — Bardin. — Pomme de Bardin.

Goslingase Reinet. — Kortsteel (graauwe) (SERRURIER, I, pag. 124).

Reinette Courtpendu grise. — Francatu.

Königlicher Kurzstiel (Handbuch, I, S. 167; LUCAS, Württ. Obstsorten, Taf. IV).

Königlicher rother Kurzstiel (L MÜLLER, Obstkunde,N°. 75, S. 62).

Belgischer Kurzstiel.

Court-Pendu-Plat (Catalogue of the Fruits, N°. 185, pag. 11; hogg, the Fruit Manual; downing, the Fruits etc.; Ann. de Pom., II, 25).

Corianda rose. — Pomme de Berlin. — Garnon' s Apple.

Wollaton Pippin. — Russian.

 

De Catalogue of the Fruits, hogg en downing geven, elkander naschrijvende, aan deze soort nog het synoniem Princesse Noble Zoete; het is ons een raadsel hoe men hierbij gekomen is (Verg. boven N°. 51).

 

afkomst : waarschijnlijk inlandsch, zeer oud, bij knoop reeds bekend, vooral in België zeer bemind.

vorm: zeer regelmatig.

grootte: van de derde.

kelk: meestal open, somtijds half open, met vrij breede, grauwbruine, aan de toppen over de vrucht gebogene blaadjes, in eene wijde, diepe, regelmatige, van fijne vouwtjes omgevene holte.

steel: 0.01—0.15, zelden boven de steelholte uitstekend, in eene diepe, wijde, met dunnen roest bekleede holte.

huid: een weinig ruw, dik, dikwijls rooder, somtijds ook minder geel dan de afgebeelde vrucht, wanneer de boom op paradijsstam geënt is meestal met grauwen roest bedekt, op wildstam gladder en dikwijls geheel donkerrood, met donkerder vlammen en strepen; vandaar dat reeds knoop en ook de Duitsche pomologen twee soorten onderscheiden, waarvan men de roode "Courtpendu rouge" noemt; beide zijn echter werkelijk dezelfde, zooals ook uit de vegetatie blijkt.

vleesch: vast, knappend, fijn, op paradijs iets zachter, saprijk, verfrisschend zuur, aangenaam.

klokhuis: middelmatig, met kleine cellen, vol donkerbruine pitten.

gebruik: Januari—Mei; — van den eersten rang voor elk doel, vooral ook om te droogen, zeer laat in het voorjaar voor het dessert te gebruiken.

De boom groeit gematigd, vormt eene fraaie, breede kroon, bloeit zeer laat en is zeer vruchtbaar. De twijgen zijn van gemiddelde lengte, stevig, kortgeleed, dof donkerbruin, met fijne, rondachtige stippen; de knoppen dik, breed, eenigzins wollig, op verhevene dragers geplaatst; de scheuten wollig; de bladstelen 0.04—0.045; de bladeren zeer kennelijk, aan de randen opgebogen, ovaalrond, iets gepunt, ondiep en vrij regelmatig getand. Voor alle vormen aan te bevelen, vooral als kroonboom voor den boomgaard; eene uitmuntende marktvrucht, die in ons land nog niet genoeg op prijs wordt gesteld.