ZURE REINETTE.

Afbeelding 78a, 78b, 78c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

einette, Zure (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, N°. 87: matth. van noordt , met eene zeer fraaie en kenbare afbeelding).

Osnabrücker Reinette (Handbuch, I, S. 343; L. muller, Obstk., N°. 95, S. 70).

Graue Osnabrücker Reinette (jahn, Verzeichniss, N°. 376).

Franz Graf von Eggers-Reinette.

Rothgraue Kelchreinette.

 

afkomst: volgens het Handbuch "eine deutsche Frucht"; dit is mogelijk; wij hebben echter in onze kweekerij eenen boom, die ten minste wel eene eeuw oud is, zoodat de vrucht hier te lande ook reeds lang bekend is. Volgens een schrijven van den heer oberdieck te Jeinsen bleek onze Zure Reinette bij de tentoonstelling te Gorlitz met de Osnabrücker Reinette identiek te zijn.

 

vorm: als een bijzonder kennelijke eigenschap van dezen appel noemen wij vier vlakke verhevenheden, die aan eene dwarsche doorsnede een vierhoekigen vorm geven, en natuurlijk in eene profielteekening moeielijk konden worden voorgesteld, hoe getrouw overigens onze afbeelding van eene goed ontwikkelde vrucht ook zij.

grootte: van de derde.

kelk: meestal gesloten of half open, met lange, spitse, witwollige blaadjes, in eene kleine, van ribjes omgevene holte, dikwijls ook op de vrucht geplaatste de omgeving van den kelk is geelachtig groen en, als een eigendommelijk kenmerk, vrij van roest.

steel: 0.02, houtachtig, in eene vrij diepe, met dikken, bruinen roest bekleede holte.

huid: dik, ruw, groenachtig geel, aan de zonzijde met eene bruinroode vlek; de vrucht is doorgaans bijna geheel met dikken, kaneelkleurigen roest bedekt, die zich echter zelden over het rood uitstrekt; hier en daar bespeurt men aschgrauwe stippen.

vleesch: wit, met groene aders om het klokhuis en onder de schil, fijn, vast, saprijk, eenigzins samentrekkend zuur.

klokhuis: aan de vrucht geëvenredigd; zoo ook de cellen, die met lichtbruine, dikwijls onvolkomene pitten gevuld zijn.

gebruik: Februari en Maart; — laat in het voorjaar van den tweeden rang voor het dessert, van den eersten voor de huishouding.

De boom groeit sterk, wordt zeer groot, vormt eene fraaie, hoogronde kroon, bloeit laat en is altijd zeer vruchtbaar. De twijgen zijn donker bruinrood, met vele groote, ronde stippen en eene fijne, dunne, grauwe opperhuid; de knoppen middelmatig, op weinig verhevene dragers vlak tegen den tak geplaatst; de bladstelen 0.02—0.03, gegroefd, de bladeren middelmatig, breed, ovaalrond, iets puntig, aan den rand een weinig opgebogen, onregelmatig, ondiep en scherp getand. De boom wordt als hoogstam aanbevolen voor den boomgaard en langs wegen; deze soort is eene zeer goede, duurzame marktvrucht, vooral voor den landman van groote waarde. De vrucht wordt dikwijls verward met de dubbele zure grauwe Reinette (N°. 15) of met de Reinette krappe Kruin; deze laatste is evenwel ook zeer verschillend, hooger van vorm, meer groengrauw van kleur en beter van smaak.