MANNINGTON' S PEARMAIN

Afbeelding 88a, 88b, 88c.

Rassenlijst.

Oorspronkelijke plaat.

 

 

annington' s Pearmain (HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 30).

Pearmain Mannington (Beschrijving der vruchtsoorten , III, N°. 177).

 

 

 

AFKOMST: wij ontvingen deze variëteit uit Engeland; iets naders is ons omtrent hare afkomst niet bekend.

 

VORM: zeer fraai en regelmatig, doorgaans gelijk die van de afgebeelde vrucht.

GROOTTE: van de derde, dikwijls grooter dan onze afbeelding.

kelk: gesloten, somtijds half open, grauw, spitsbladerig, van kleine ribjes en eenig groen omgeven, in eene fraaie, regelmatige schotelvormige, zelden met eenig roest bekleede holte.

steel: 0.025—0.03 houtachtig, bruin, in eene nauwe, vrij diepe, somtijds met eenig dun roest bekleede holte.

HUID: een weinig ruw, eenigszins somber groenachtig geel, aan de zonzijde dof lichtrood, somtijds met eenige bruinroode streepjes en vlammen; de geheele vrucht is overdekt met dun, bruingrauw roest en met vele groote, grauwe stippen.

vleesch: geelwit, met groengele aders, vast, eenigszins knappend, bij volle rijpheid zacht, zeer saprijk, zoet, door een weinig rinsch getemperd, zeer geurig, aangenaam, aan dat van den Wijker Pippeling herinnerend.

klokhuis: groot, met groote cellen en met weinige, meestal onvolkomene, kleine, donkerbruine pitten.

gebruik: December tot Februari of uiterlijk Maart; — van den eersten rang voor het dessert.

De boom groeit regelmatig, vormt eene fraaie pyramide en draagt mild. De twijgen zijn van gemiddelde lengte niet sterk, olijf kleurig met bruin, met ronde, grauwe stippen; de knoppen breed, plat, vlak geplaatst; de scheuten middelmatig, bruingrauw met groen, zeer wollig; de bladstelen 0.02—0.03, een weinig gesleufd; de bladeren glanzig groen, ovaal, stomp, onregelmatig getand. Voor alle vormen geschikt, waarschijnlijk een zeer goede soort voor den boomgaard en voor de markt.