POIRE MADAME.

Afbeelding  2a,   2b,   2c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

russelsche peer

Madame de France
Beurré d'Aout (KNOOP, tab. I; SERRURIER, deel 2, pag. 246, tweede alinea).
Lange Lijsje (Noord-Brabant).
Sparbirn (Handbuch, II, S, 195; Obstcabinet, 7, 10, niet de ware vorm en te hoog gekleurd).
Epargne (Journal de Lyon, 1859, met de synoniemen: Beau Présent, Cuisse Madame (grosse?), Saint-Samson, Cueillette).
Beau-présent d'Été (Annal. de Pom., I, fol. 115, met eene schoone afbeeldingen het synoniem grosse Cuisse Madame).
Jargonelle (Engelsche) (Catalogue of the Fruits, 283; HOGG, the Fruit Manual, 2 ed.; B. LANGLEY, Pomona, pl. 61).
Belle Vierge
Beurré de Paris
Chopine
De Fosse
Sweet Summer
Saint Lambert

Grosse Kaiserin

(Denemarken, Holstein).

 

Verder beschrijft BALTET deze peer onder No. 3 van zijn werkje, en DECAISNE (le Jardin Fruitier du Museum, Tome II, 23e Livraison) geeft eene keurige afbeelding, doch bijna zonder rood aan de zonzijde.

Zie ook: Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 62.

 

AFKOMST: niet meer bekend; uit het werk van DECAISNE blijkt, dat deze soort reeds in 1675, 1690, 1768, 1788 en 1805 door verschillende pomologen beschreven, dus zeer oud, en vermoedelijk uit Frankrijk afkomstig is.

VORM: altijd zeer regelmatig.

GROOTTE: van de derde, somtijds grooter dan in de afbeelding; bij decaisne is ze veel grooter.

KELK: met kortere bladeren dan in de afbeelding, wijd open, vlak op de vrucht, somtijds van kleine vouwtjes omgeven.

STEEL: zeer lang en naar evenredigheid dik, naar de vrucht van vleesch voorzien, overigens houtachtig, groenachtig met bruin, meestal aan de eene zijde met eene kleine afsnijding bij de vrucht (Fig. 2c).

KLEUR: nu eens met veel, dan eens zonder eenig rood, naar mate de vrucht meer of minder in de schaduw heeft gehangen; bij den steel, zeldzamer om den kelk, vindt men veelal een weinig dunnen roest; kleine graauwe stippen zijn hier en daar op de huid te zien.

Het VLEESCH is geelachtig wit, somtijds met eenige lichtgroene aders, met kleine korrels om de cellen, matig fijn, doch zeer smeltend, saprijk, zoet met eenig rinsch (wijnachtig), op kwee veredeld en in een kouden natten grond ook wel eens zamentrekkend; de cellen zijn klein, de pitten loos.

TIJD VAN GEBRUIK: Augustus; van den eersten rang voor het dessert; de vrucht moet aan den boom niet te geel worden, zij kan eenige dagen duren.

De BOOM groeit snel, met uitstaande, dikwijls hangende of gebogene takken, wier huid violetkleurig, met groen gemengd is; de bladeren zijn groot, veelal gegolfd, zeer lang gesteeld; de bloemen zijn zeer groot en staan in grooten getale bijeen.

Wij kunnen deze soort slechts als leiboom, hetzij hoog-, hetzij half- of laagstamden, aanbevelen, dan is ze volgens onze ervaring vruchtbaar; men verkiest ze ook veel als gewonen hoogstamden, doch dan vormt ze eene onaanzienlijke kroon en verliest ze jaarlijks, vooral op lage gronden, takken door den kanker; als pyramide moet men ze op kwee veredelen en op eene warme standplaats in zandigen, goed bemesten grond planten. Volgens DECAISNE wordt in de omstreken van Dieppe een boom van deze soort gevonden , waarvan de stam, eene halve el boven den grond gemeten, 2.6 el omtrek heeft; de takken beslaan eene uitgebreidheid van 130 el en de oogst levert gemiddeld 4000 peren; - een blijk van hetgeen klimaat en grond afdoen, vooral bij sommige peersoorten.