CAILLOT ROSAT.

Afbeelding  5a,   5b,   5c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

aillot Rosat, English

(Catalogue of the Fruits, No. 126; HOGG, the Fruit Manual, 2 ed.).
King Pear

 

AFKOMST: ons niet bekend, misschien uit Engeland.

Het Handbuch geeft bij de Gelbgraue Rosenbirn (II, S. 61) het synoniem Caillot Rosat d'Été aan, doch deze moet niet met onze soort verward worden; de soort, die in het Handbuch ter aangehaalde plaats is beschreven, noemen de Engelschen (Catalogue of the Fruits, 407) Summer Rose; onze soort vinden wij in de oudste registers van onze boomkweekerijen opgenomen; wij bezitten ze dus reeds sedert lang. Ze is echter veel te weinig bekend; er is toch voor dit jaargetijde geene peersoort, die in alle opzigten zoo zeer den eersten rang als dessertvrucht verdient. De korte tabellarische opgave in den Catalogue of the Fruits, als ook die van HOGG, stemmen goed overeen met de vruchten, die wij van onze boomen verkregen hebben.

VORM: zeer regelmatig en gelijk aan onze afbeelding, behalve dat ze somtijds bij den steel een weinig minder ingebogen is; onze afbeelding is geteekend naar eene vrucht van een hoogstamden boom, die niet sterk groeit.

GROOTTE: van de derde; in Engeland brengt men ze tot de eerste; aan jeugdige boomen en op eene goede standplaats wordt zij misschien zoo groot.

KELK:  gesloten, meestal bladerloos of onvolkomen, niet zelden door een klein ribachtig uitwas overdekt, altijd van kleine ribben en vouwen omgeven.

STEEL:  groen, houtachtig, vrij lang en dik, een weinig gebogen, als ingestoken, meestal een weinig scheef geplaatst.

KLEUR: de huid is zeer dun, glad, glanzig, geelachtig sapgroen, bezaaid met donkerder groene stippen, aan de zonzijde met licht bloedrood overtogen, waarin dof karmozijnroode strepen, vlammen en graauwe, met bruin omringde stippen; men vindt geen roest, tenzij naauwelijks merkbaren in de steelholte.

Het VLEESCH is groenachtig wit, zeer fijn, smeltend, saprijk, zoet, aangenaam, met weinig of geene korrels om de matig groote cellen , met korte, spitspuntige, donkerbruine pitten.

tijd van gebruik: begin van September, de vrucht kan 14 dagen duren; - van den eersten rang voor het dessert.

De BOOM groeit teder, blijft klein, doch is zeer vruchtbaar; de zomertakken zijn dun, bruin, weinig gespikkeld, de bladknoppen spits. Wij bevelen den boom alleen als pyramide aan, men snoeije hem slechts matig en veredele hem nimmer op kwee; het is misschien aan den tederen groei toe te schrijven, dat deze soort naauwelijks bekend geworden is; mogt de opname in „de Nederlandsche Boomgaard" dienen om ze ook spoedig eene plaats te verschaffen in de tuinen van de Nederlandsche vruchtenlief hebbers.