JALOUSIE DE FONTENAY.

Afbeelding  6a,   6b,   6c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

alousie de Fontenay

(Journal de Lyon, 1859; Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 48).
Poire de Fontenay (DECAISNE, tome IV, livr. 40).
Vendée (DECAISNE, tome IV, livr. 40).
Birn von Fontenay (BALTET, Auswahl werthvoller Birnsorten, No. 22).
Jalousie de Fontenay Vendée (HOGG, the Fruit Manual).
Belle d'Esquermes

 

Ook bij J. B. ALBRET, Cours théorique et pratique etc., 1848, en bij L. DE BAVAY, Traité théorique fit pratique, 1850, vinden wij deze soort met eene korte beschrijving aangegeven.

De soort, die wij beschreven vinden in het Handbuch, V, S. 99, onder den naam van „die Jalousie" en in den Catalogue of the Fruits, pag. 141, zonder No., is eene andere, minder voortreffelijke peer; de bijna gelijkluidende namen geven aanleiding tot verwarring. DECAISNE beschrijft de „Jalousie" (DUHAMEL) , tom. II, livr. 24, en in het werkje van BALTET is deze verkeerdelijk aangehaald bij de „Birn von Fontenay". Wij ontvingen den eersten boom van den heer L. de BAVAY te Vilvoorden en later van verschillende zijden steeds dezelfde soort onder dezen naam.

 

AFKOMST: uit Frankrijk; het Journal de Lyon, 1859, zegt: „très-fertile, grosseur moyenne, très bonne qualité, fine, fondante, Sept., pour toutes formes, gagnée a Fontenay, Vendée."

VORM: zelden iets korter dan in de afbeelding, doch altijd zeer regelmatig.

grootte : van de tweede of derde, somtijds nog grooter dan de afbeelding voorstelt; onze vrucht is van een gewonen hoogstamden boom afkomstig, misschien wordt ze aan leiboomen zoo groot als DECAISNE ze afbeeldt.

KELK: half open, kelkbladeren klein, regelmatig, grijsbruin, in eene ondiepe, regelmatige, fraai afgeronde, doch kleine holte; deze is geheel zonder ribben, vouwtjes of bulten.

STEEL: dik, matig lang, houtachtig, somtijds een weinig gebogen, vlak op de vrucht geplaatst.

KLEUR:  bruinachtig geel, de zonzijde bronskleurig, somtijds met eenige bruinroode vlekjes en met veel dunnen, bruingraauwen roest over de geheele vrucht, om den kelk en den steel met meer dikken roest, waarin kleine , aschgraauwe stippen voorkomen.

Het VLEESCH is geelwit, matig fijn, smeltend, zeer saprijk, om de cellen eenigzins korrelig, met een eigendommelijken geur, welke aan dien van de zoo beroemde Juttepeer doet denken; de pitten zijn groot, lichtgraauw, besloten in fraaije cellen.

TIJD VAN GEBRUIK: September en begin van October; men moet de vruchten bij geregelde zomers omstreeks 15 September plukken, ze kunnen drie tot vier weken duren en worden de eene na de andere rijp; laat men ze te lang aan den boom, dan verliezen zij al haar sap en geur, zoo als plaats had in 1863, toen wij voor eene tentoonstelling eenige peren aan den boom hadden gelaten; deze werden na 15 October rijp, maar waren niet waard gegeten te worden. De soort is van den eersten rang voor het dessert.

De BOOM groeit goed, vormt eene hooge pyramidale kroon en is zeer vruchtbaar; de eenjarige takken van jonge boomen zijn dik, tamelijk lang, stomp uitloopend; de huid is olijfgroen met aschgraauwe stippen; de bladknoppen zijn zwartbruin, spits, de bladeren glanzig groen, vrij lang, sterk getand, met eene spitse, eenigzins gebogene punt, de bloemen matig groot. De boom is voor den hoogstamden en pyramidenvorm geschikt, niet op kwee te veredelen, daar de boom dan slecht groeit en meestal gescheurde vruchten levert.

Deze soort kan niet te veel aanbevolen worden; men verbeelde zich een vruchtbaren, fraai gevormden boom, die elk jaar peren levert, altijd van een schoonen vorm.