NAPOLÉON.

Afbeelding  33a,   33b,   33c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

apoleon

(Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 56; DECAISNE, Ie Jardin Fruitier du Museum, livr. 41; HOGG, the Fruit Manual, 3d ed.).
Napoleons Butterbirn (Handbuch, II, S. 139; LUCAS, Württemb, Obstsorten; L. MÜLLER, Obstk.).
Grosse grüne Mailanderin OBERDIECK.
Milan grand OBERDIECK.
Grote Milan OBERDIECK.
Bon Chrétien Napoleon (Ann. de Pom., III, pag. 27, en Journal de Lyon.)
Poire Liard
Poire Medaille
Poire l'Empereur
Captif de St. Helene
Bonaparte
Gloire de l'Empereur
Charles X.
Charles d'Autriche
Belle Canaise
Mabille (de JONGHE).
Beurré Autien Catalogue of the Fruits, 323.
Napoléon d'hiver Catalogue of the Fruits, 323.
Sucrée dorée Catalogue of the Fruits, 323.
Wurtemburg Catalogue of the Fruits, 323.

 

De synoniemen Roi de Rome (HOGG) en Poire Melon (Handbuch) worden hier niet vermeld, omdat ze tot andere soorten behooren.

 

AFKOMST: DECAISNE vermeldt, dat volgens POITEAU (Ann. Soc. Horticult., Paris, 1834, vol. XV, p. 364, tab. I) deze soort omstreeks 1808 door LIARD, tuinman te Bergen in Henegouwen, uit het zaad gewonnen werd. De „Société d'Horticulture de Mons" kende haar een medaille toe, vandaar het synoniem Poire Medaille. De abbé DUQUESNE te Bergen, die deze variëteit voor 33 francs aankocht, gaf haar den naam Napoléon.

VORM: eenigzins veranderlijk, oneffen, meest met eenige verhevenheden; somtijds bij den steel iets breeder dan onze afbeelding aangeeft.

GROOTTE: van de derde.

KELK: half open, met meestal korte, onregelmatige kelkblaadjes, in eene middelmatige of diepe holte, meestal tusschen eenige ribjes of bultjes geplaatst.

STEEL: 0,018 lang, vrij dik, dikwijls eenigzins vleezig, een weinig ingedrukt tusschen eenige bultjes.

HUID: glad, bijna glanzig, geelachtig groen, eenigzins oranjeachtig wanneer zij sterk aan de zon blootgesteld is geweest, met vele fijne, bruine stippen en hier en daar met enkele grauwe roestvlekjes. Bij volkomene rijpheid wordt de vrucht veelal eenigzins vettig.

VLEESCH: wit, zacht, geheel smeltend, buitengewoon saprijk, zoet, zeer verfrisschend en aangenaam.

KLOKHUIS: middelmatig, met nauwe cellen en weinige, zwarte, dikwijls onvolkomene pitten.

GEBRUIK: October en geheel November; - een der uitmuntendste tafelvruchten.

De BOOM groeit matig en draagt bijna jaarlijks zeer mild. De twijgen zijn zeer recht, licht olijfkleurig met een bleekgrauw vlies en flauwe, bleeke, kleine stippen; de knoppen zijn hoog en breed. De scheuten zijn bleekgroen, met eene bleek rozeroode tint iets wollig; de bladstelen 0,026-0,032 lang; de bladeren middelmatig, aan den voet veelal scheef, ovaal, gepunt bijna gaafrandig. De geheele vegetatie heeft een dof aanzien.

Wij bevelen deze soort voor alle vormen aan; als hoogstamde dient zij echter een weinig gedekt te staan. In elken tuin verdient zij eene plaats. Hare groote vruchtbaarheid maakt de veredeling op kwee onnoodig; zelfs zijn de vruchten van op wild veredelde boomen te verkiezen. Alle pomologen en liefhebbers erkennen de hooge waarde van deze soort, en het is zelfs niet onaardig hunne vele en verschillende beschrijvingen te lezen. Zoo zegt MÜLLER, dat bij het schillen van eene goed rijpe vrucht minstens een lepelvol sap uitvloeit. Dr. JAHN drukt zich zeer aardig uit als hij zegt: „von solcher Saftfülle, dass man die Frucht zu trinken glaubt", terwijl DECAISNE bij het bewaren der vrucht meent te hebben opgemerkt, dat de huid een reuk als van verschen haring aanneemt, en opgeeft dat deze soort in Frankrijk slechts zelden van de eerste qualiteit is.