FOPPENPEER.

Afbeelding  35a,   35b,   35c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

oppenpeer

(Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 82: KNOOP, tab. 8; SERRURIER, deel II; jahn, Verzeichniss, 1864).
Fasenpeer
Vexierbirne (M. van NOORDT, afl. 4).
Poire de la Force
Sirooppeer

 

AFKOMST: ons onbekend;wij bezitten ze reeds onheuglijke jaren.

VORM: zeer regelmatig.

GROOTTE: van de derde.

KELK: open, hoornachtig, in eene ondiepe holte, met eenige ribjes en eenigen dunnen roest.

STEEL: vrij lang, houtachtig, niet ingedrukt.

HUID: glad, glanzig, heldergeel, aan de zonzijde fraai karmozijnrood, hier en daar met dunnen roest, met fijne, bleekgrauwe stippen.

VLEESCH: wit, vrij fijn, brokkelig.

KLOKHUIS: vrij groot, met ruime cellen en groote, zwarte pitten.

GEBRUIK: November-Januari; - van den eersten rang voor de huishouding. Door het stoven wordt de vrucht zeer hoogrood, rinsch, verfrisschend en geurig.

De BOOM groeit matig, los, is zeer vruchtbaar en wordt daardoor niet groot. De twijgen zijn bruinrood, eenigzins glanzig, hier en daar met ronde, kleine stippen; de knoppen groot, spits, van de twijg afstaande; de bladstelen 0,052 lang; de bladeren vrij groot, breed ovaal, somtijds scherp gepunt, glanzig, donkergroen, regelmatig, scherp en ondiep getand; de onderste bladeren gaafrandig.

Wij bevelen deze soort aan als hoog- en halfstam.