ÉPINE DU MAS.

Afbeelding  39a,   39b,   39c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

elle épine Dumas

(Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 5).
Epine du Mas (DECAISNE, Jardin Fruitier, livr. 40, pag. 128; LUCAS in BALTET's Auswahl werthvoller Birnsorten; Catalogue of the Fruits, Suppl. 24).
Colmar du Lot Journal de Lyon.
Duc de Bordeaux Journal de Lyon.
Dumas Herbstdorn (Handbuch, II, S. 515).
Du Mas (Handbuch, II, S. 515).
Du Mas de Rochefort (Handbuch, II, S. 515).
De Rochechouart (Handbuch, II, S. 515).
Epine de Rochois (Prévost) (Handbuch, II, S. 515).
Epine de Rochoir (Handbuch, II, S. 515).
Belle Epine de Limoges (Handbuch, II, S. 515).
Limousine (Handbuch, II, S. 515).
Beurré St. Louis HOGG, the Fruit Manual.
Comte de Limoges HOGG, the Fruit Manual.
Emile de Rochois HOGG, the Fruit Manual.
Epine de Rochechouart HOGG, the Fruit Manual.

 

AFKOMST: volgens DECAISNE is deze een oorspronkelijk Fransche soort, gevonden in het bosch van Rochechouart, waar de uit zaad voortgekomene boom nog in 1856 bestond. De naam is ontleend aan het naburige dorp le Mas.

VORM: zeer standvastig, somtijds naar kelk en steel iets meer ingebogen dan de afgebeelde vrucht.

GROOTTE: van de derde.

KELK: klein, open, meestal bladerloos, in eene kleine, ondiepe holte, van eenige flauwe verhevenheden omgeven.

STEEL: 0.026 lang, vrij dik, houtachtig, grauwbruin, meestal iets gekromd en ingedrukt, van eenige plooitjes omgeven.

HUID: eenigzins stroef, vaal geelachtig groen, aan de zonzijde met een weinig bruinachtig rood, met eenige roestvlekken en, vooral aan de schaduwzijde, met dunnen, groenachtigen roest en bruingrauwe stippen.

VLEESCH: wit, vrij zacht, half smeltend, sappig, niet zeer geurig, eenigzins rinsch en steenachtig om het klokhuis.

KLOKHUIS: vrij groot, met ruime cellen en lange, forsche, bruine pitten.

GEBRUIK: November en December; - van den tweeden rang voor de tafel en de huishouding.

De BOOM groeit goed en geeft veelal recht opgaande takken, die later eene meer horizontale richting aannemen. De twijgen zijn licht olijf kleurig bruin, met vele langwerpige en ronde, grauwe stippen. De knopdragers zijn breed en hoog, de knoppen middelmatig, spits, de bladstelen dun, 0.026-0.032 lang, de bladeren middelmatig, smal, spits of stomp, maar altijd zeer ondiep getand, de scheuten en jonge bladeren lichtbruin.

Deze soort werd vroeger onder de beste aanbeveling door ons ontvangen, maar beantwoordde bij nadere kennismaking niet aan de verwachting; zij bleek ons veel minder voor het dessert dan wel voor de huishouding geschikt te zijn; daarom kunnen wij ze niet aanbevelen; zij heeft alleen waarde voor de liefhebbers van uitgebreide verzamelingen. Men plante ze als pyramide.