BERGAMOTTE D'ESPEREN.

Afbeelding  41a,   41b,   41c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

oire Esperen (DECAISNE, Jardin Fruitier, IV, livr. 48).
Bergamote d' Esperen
Bergamotte Esperen (Journal de Lyon; Ann. de Pom., V, 75; HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 247; A. J. DOWNING, the Fruits and the Fruit trees of America,1866, pag. 455).
Esperens Bergamotte (Handbuch, V, S. 181).
Bergamotte d'Esperen (Beschrijving der vruchtsoorten, derde reeks, No. 130).

 

AFKOMST: door den majoor ESPEREN te Mechelen in 1830 uit het zaad gewonnen; volgens het Handbuch hield de winner deze voor de beste van zijne uit zaad gekweekte variëteiten.

VORM: dikwijls, vooral bij grootere vruchten, minder bultig dan de afbeelding.

GROOTTE: in den regel van de vierde; op eene zeer gunstige standplaats wordt de vrucht evenwel aanzienlijk grooter.

KELK: klein, half open, onregelmatig, smal- en spitsbladerig, zwartgrauw, in eene nauwe, een weinig bultige holte.

STEEL: 0.02-0.03, stevig, houtachtig, lichtbruin, in eene nauwe, ondiepe holte.

HUIID: dik, ruw op het gevoel, geelachtig groen, bij volle rijpheid vuilgeel, met vele groote, voelbare, grauwe stippen en roestvlekken, de laatste vooral om kelk en steel.

VLEESCH: roomkleurig, vrij fijn en saprijk, bij ons niet zoo smeltend en geurig als het volgens opgaven uit Frankrijk en Duitschland is.

KLOKHUIS: middelmatig, van vele steenkorrels omgeven; de cellen zijn tamelijk groot, met fraaie, licht koffiekleurige pitten gevuld.

GEBRUIK: December-Maart; - tot nog toe kunnen wij de vruchten, die wij van tijd tot tijd geplukt hebben niet tot den eersten rang brengen, waartoe anderen ze, op zeer gunstige standplaats gekweekt, rekenen.

De BOOM groeit gematigd, is zeer vruchtbaar en wordt niet zeer groot. De twijgen zijn slank, sterk en lang gedoornd, dof bruin met olijf kleur, met middelmatige, somtijds langwerpige stippen; de knoppen zijn middelmatig, op weinig verhevene dragers; de scheuten dun, olijf kleurig; de bladstelen 0.05-0.06; de bladeren langwerpig, gepunt, somtijds gaafrandig, meestal fijn getand.

Deze soort kan vooral als leiboom, maar ook als pyramide geplant worden; zij worde liefst niet op kwee geënt.