DOYENNÉ D'HIVER.

Afbeelding  44a,   44b,   44c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

ergamotte de Pentecôte (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 11; DECAISNE , Jardin Fruitier, II, livr. 18; Ann. de Pom., IV, 41; Journal de Lyon
Doyenné de printemps
Seigneur d'hiver
Bergamotte de Pâques
Poire du Pâtre
Beurré Roupp
Dorothée royale
Canning d'hiver
Merveille de la Nature
Pastorale d'hiver
Pastorale de Louvain
Capucine de Louvain (volgens prof. ANTHONIS te Leuven).
Beurré d'Austerlitz
Soldat
Paddington
Philippe d'hiver
Philippe de Pâques
Easter Beurré (HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 286; Catalogue of the Fruits, No. 68; A. J. DOWNING, the Fruits etc., 1866).
Beurré de la Pentecôte
Beurré d'Anglaise
Beurré de Pâques
Beurré d'hiver de Bruxelles
Bergamotte d'hiver
Bergamotte tardive
Seigneur d'hiver
Besi Chaumontel très-gros
Chaumontel très-gros
Winterdechantsbirn (Handbuch, II, S. 177; Deutsches Obstcabinet, Lief. I, Abb. 5 & 7 , ib., Lief. II, Abb. 9; Dr. E. LUCAS , Abb. Württemb. Obstsorten).
Grüne Winter-Herrnbirn
Lauers englische Osterbutterbirn
Hildesheimer Winterbergamotte
Pfingstbergamotte
Sylvagne d'hiver
Poire Anglaise
Bergamotte Crassane d'hiver
enz. enz.

 

HOGG verwart (the Fruit Manual, 3d ed., pag. 286) den Doyenné d'hiver met eene andere, hoewel verwante variëteit, den Doyenné d'Alençon.

 

AFKOMST: volgens het Journal de Lyon gevonden in den tuin van het capucijnerklooster te Leuven. Wij bezitten deze variëteit reeds onheuglijke jaren; zij is bij ons het eerst ingevoerd onder den naam Bergamotte de Pâques, die echter ook nog eene andere, minder goede vrucht toekomt.

VORM: zeer veranderlijk, somtijds meer stomp kegelvormig dan onze afbeelding, zeer zelden tot den hoogronden vorm naderend, dikwijls bultig en aan eene zijde ingebogen.

GROOTTE: van de tweede, dikwijls aanzienlijk grooter dan de afgebeelde vrucht, die van een pyramide is geplukt.

KELK: half open, met meestal hoornachtige, dikwijls onvolkomene en afgebrokene kelkbladeren; wanneer deze bewaard blijven, is de kelk gesloten

STEEL: 0.02-0.025, schijnbaar vleezig, maar inderdaad houtachtig, lichtbruin, scheef ingestoken, dikwijls door eenig vleesch op zijde gedrongen.

HUID: tamelijk dik, hard, op het gevoel eenigzins ruw, geelachtig groen als de vrucht rijp is, aan de zonzijde dikwijls met somber rood, met vele groote, voelbare, bruingrauwe stippen, om den kelk en den steel met veel grauwbruinen roest.

VLEESCH; roomkleurig, vrij fijn, zeer saprijk, smeltend, van een aangenamen, verfrisschenden, zoetachtig rinschen smaak.

KLOKHUIS: middelmatig, van vele steenkorrels omgeven, bij goed ontwikkelde vruchten van leiboomen op warmen stand vindt men deze minder; de cellen zijn klein en bevatten langwerpige, koffiebruine, dikwijls onvolkomene pitten.

GEBRUIK: Januari-April; - van den eersten rang voor het dessert; de vrucht moet lang aan den boom blijven, anders krimpt zij; het best wordt zij bewaard tusschen zure appelen; in vochtige kelders verkrijgt de vrucht zwarte vlekken, waardoor zij oneetbaar wordt.

De BOOM groeit gematigd en is zeer vruchtbaar; de twijgen zijn van gemiddelde lengte, met korte leden, een weinig zigzagsgewijze gebogen, roodbruin met olijfkleur aan de schaduwzijde, met vuilwitte stippen; de knoppen spits kegelvormig, op verhevene dragers; de bloemknoppen groot, stomp kegelvormig; de scheuten geelgroen, tamelijk lang; de bladeren eivormig, dikwijls langwerpig eivormig, iets opgebogen, regelmatig getand; de bladstelen 0.03-0.045. Over het geheel is de boom zeer kenbaar, maar gelijkt hij wel iets op den Doyenné d'Alencon, die echter iets krachtiger groeit, vlakkere bladeren en eenigzins kleinere vruchten draagt.

De Doyenné d'hiver is in ons klimaat het meest aan te bevelen als leiboom, op warme standplaatsen en in beslotene tuinen ook als pyramide en hoogstamde kroonboom; op kwee geënt blijft de boom zeer klein en wordt hij niet oud.