PONDSPEER.

Afbeelding  46a,   46b,   46c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

rand Monarque (KNOOP, tab. VIII; SERRURIER, II, pag. 334).
Grote Monarch
Grote Mogol
Grote Tamerlan
Poire de Livre
Gratiole ronde (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 84).
Ronde Winter-Gratiole
Endegeester Peer
Florusheij-peer
Bonkerpeer (aan de Lek in Zuid-Holland).
Harm Harkes Peer (Groningen).
Catillac (DECAISNE, Jardin Fruitier, IV, livr. 37; Journal de Lyon; HOGG , the Fruit Manual, 3d ed., pag. 273).
Cadillac
Cotillard
Abbé Mongein
Best des Marais
Citrouille
De tout temps
Gros Thomas
Poire de Bell
Tête de chat
Bon Chrétien d'Amiens
Chartreuse
Monstrueuse de Landes
Bell Pear
Grosser (französischer) Katzenkopf (Handbuch, II, S. 525).

 

Bij het bestudeeren der verschillende ons toegankelijke pomologische werken is ons gebleken, dat er vele verwarring bestaat tusschen deze peer en hare naaste verwanten, zoodat nu deze, dan gene naam als synoniem aan andere vruchten wordt toegevoegd.

 

AFKOMST: waarschijnlijk eene Fransche vrucht, reeds in 1665 in den Jardin français beschreven, ook aan KNOOP bekend, zeer verspreid.

GROOTTE: van de eerste, meestal aanzienlijk grooter dan de afgebeelde vrucht.

KELK: geheel of half open, groot, met breede, kortgespitste, donkergrauwe blaadjes, in eene vrij diepe, wijde, van ongelijke verhevenheden omgevene holte.

STEEL: 0.03-0.05, dik, houtachtig, lichtbruin, een weinig ingestoken, scheef, gebogen.

HUID: dik, met kleine bultjes, geelachtig groen, later meer citroengeel, aan de zonzijde met bruinrood overdekt, met vele grauwe stippen en eenige roestfiguren.

VLEESCH: wit, grofkorrelig, vast, knappend, matig saprijk, eenigzins wrang.

KLOKHUIS: tamelijk groot in verhouding van de vrucht, van vele steenkorrels omgeven, met groote cellen en middelmatige. meestal onvolkomene, donkerbruine pitten.

GEBRUIK: Februari en Maart; - van den eersten rang voor de keuken, om te stoven of (ongeschild) te koken.

De BOOM groeit sterk en is op gevorderden leeftijd zeer vruchtbaar; de twijgen zijn stevig, olijfkleurig bruin met bruinrood en met vele groote, langwerpige, grauwgele stippen; de knoppen spits, afwijkend geplaatst op verhevene dragers; de bloemen in het oog loopend groot, sneeuwwit; de scheuten lang, stevig, olijfgroen, aan den top wollig, afwijkend, omgebogen; de bladeren tamelijk groot, dik, lederachtig, breed, stomp, onregelmatig getand, somtijds gaafrandig, dofgroen; die, welke om de bloemknoppen staan, zijn langer gesteeld en langwerpig eivormig, hetgeen trouwens bij de meeste peersoorten het geval is.

De boom is aan te bevelen voor den hoogstamden kroonvorm, voortreffelijk voor den boomgaard, daar de vrucht op de markt zeer gezocht is. Daar de jonge takken krom en afwijkend groeien, moet men den boom in de eerste jaren na de planting snoeien en vormen, zoodat hij geene wanstaltige kroon maakt.