DOYENNÉ DE JUILLET (VAN MONS).
Rassenlijst: Peren Kersen Pruimen Abrikozen Perziken.
oyenné de Juillet (van MONS) | (Ann. de Pom., I, fol 57; Journal de Lyon; Beschrijving der vruchtsoorten, derde reeks, No. 143). |
Doyenné d'été | |
Saint Michel d'été | |
Leroi Jolimont | |
Poire de Juillet | (DECAISNE, Jardin Fruitier, II, livr. 17). |
Joli-mont | |
Roi Jolimont | |
Summer Doyenné | |
Duchesse de Berry d'été | (of BIVORT) (HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 329; J. A. DOWNING, the Fruits etc., pag. 434); vooral niet te verwarren met de Duchesse de Berry van DECAISNE (Jardin Fruitier, I, livr. l). |
Julius dechantsbirne | (Handbuch, II, S. 375; BALTET, No, l). |
AFKOMST: waarschijnlijk gewonnen door van MONS, den bekenden Belgischen pomoloog; veelvuldig uit België en Frankrijk ingevoerd.
VORM: dikwijls nog iets ronder en breeder dan de afgebeelde vrucht en dan naar den steel meer plat afgerond, zelden meer langwerpig.
GROOTTE: van de vierde, doorgaans iets grooter dan de afgebeelde vrucht; zelden zagen wij ze zoo klein als DECAISNE ze voorstelt.
KELK: middelmatig, open, met lang gespitste, groen blijvende, opstaande blaadjes; de kelk staat meestal op de vrucht, zelden in eene ondiepe, vlakke holte.
STEEL: 0.03-0.04; de lengte schijnt in omgekeerde reden tot de grootte der vrucht te staan; meestal vleezig, vooral bij de inhechting, waar het vleesch als opgehoopt staat, geelachtig groen met bruin, een weinig scheef op de vrucht geplaatst.
HUID: fijn, vrij dun, geelachtig groen, later, bij volkomene rijpheid, meer citroengeel, aan de zonzijde fraai rood met vele gele stippen; in het geel vindt men meer bruine stippen; weinig roest.
VLEESCH: roomkleurig, niet zeer fijn, half smeltend, saprijk, een weinig geurig.
KLOKHUIS: middelmatig, van steenkorrels omgeven; de cellen zijn klein, met kleine pitten gevuld.
GEBRUIK: einde van Juli en begin van Augustus; - in dit jaargetijde van den tweeden rang voor het dessert; even als alle zomerperen op het juiste tijdstip te gebruiken.
De BOOM groeit gematigd en is zeer vruchtbaar. De twijgen zijn van gemiddelde lengte, dun, licht olijfbruin met tamelijk vele stippen; de knoppen spits, afwijkend; de scheuten middelmatig, olijfkleurig, de bladeren ovaal, weinig gepunt, scherp getand, nu eens opgebogen, dan weder vlak, de bladstelen dun, 0.035-0.04 lang.
De boom is aan te bevelen als pyramide; op kwee geënt blijft hij zeer klein en wordt hij niet oud.