FONDANTE DE BREST.

Afbeelding  51a,   51b,   51c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

chmalzbirne von Brest (Beschrijving der vruchtsoorten, derde reeks, No. 155; Handbuch, V, S. 51; Deutsches Obstcabinet, Lief. 6, Taf. 6).
Fondante de Brest
Fransche Kaneelpeer (SERRURIER , II, pag. 291; Catalogue of the Fruits, pag. 141).
Inconnue Chenau
Schlunzenbirne
Fondante ou Beauté hâtive
Chenau
Brester Schmalzbirne
Saftbirne von Brest
Cassante de Brest
Schmelzende Brester Birne
Persische Birne
Brester Birne.

 

Deze soort wordt dikwijls verward met de Dubbelde Fransche Kaneelpeer (KNOOP, tab. III, pag. 21), Fondante de Brest, Dubbelde of Franse Caneelpeer; deze wordt bij DECAISNE (Jardin Fruitier, livr. 45) gevonden onder den naam Franc-Real, en verschilt van onze soort onder anderen daarin, dat de zonzijde nooit rood gekleurd is.

 

AFKOMST: onbekend; waarschijnlijk eene Fransche soort; volgens het Handbuch reeds door MERLET en QUINTINYE beschreven; wij kweeken ze sedert lang.

VORM: weinig afwisselend, die van het Handbuch komt zeer goed met den onzen overeen.

GROOTTE: van de vierde.

KELK: open, stervormig over de vrucht uitgespreid, spitsbladerig, bruin, bijna vlak of in eene zeer ondiepe holte geplaatst, van kleine ribben omgeven.

STEEL: 0.04-0.05, vrij dik, bruin met groen, gedeeltelijk houtachtig, naar de vrucht vleezig wordend, aan zijne inplanting bevindt zich dikwijls een klein vleeschknobbeltje; de steel staat meestal scheef en is een weinig gebogen.

HUID: dik, eenigzins ruw, dikwijls nog levendiger rood dan onze afbeelding, in het groen met grauwe, in het rood met witachtig grauwe stippen. De vrucht ziet er aan den boom reeds aanlokkelijk uit.

VLEESCH: roomkleurig, grofkorrelig, een weinig knappend, op het juiste tijdstip geplukt saprijk, aangenaam verfrisschend, eenigzins geurig.

KLOKHUIS: middelmatig, van vele steenkorrels omgeven, met kleine cellen en zwartbruine, spitse, platte pitten.

GEBRUIK: Augustus; de vruchten duren tamelijk lang en worden niet alle te gelijk geplukt, maar telkens als de groene kleur geel begint te worden.

De BOOM groeit in zijne jeugd matig, wordt niet groot, maar is zeer vruchtbaar. De twijgen zijn lang, stevig, van den tak afwijkend, gebogen, roodbruin, aan de schaduwzijde met olijf bruin gemengd, met vele witgrauwe stippen; de knoppen scherp, afstaande, op vrij verhevene dragers; de scheuten wollig aan den top; de bladstelen 0.04-0.05; de bladeren langwerpig ovaal, donkergroen, spits, scherp en fijn getand.

Wij bevelen deze variëteit alleen aan als pyramide. Zij moet niet op kwee veredeld worden, daar zij dan klein blijft. Naar ons oordeel heeft zij alleen waarde voor liefhebbers van groote verzamelingen; er zijn toch in hetzelfde jaargetijde betere soorten.