ROUSSELET DE STUTTGART.

Afbeelding  52a,   52b,   52c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

ousselet de Stuttgard (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 65).
Stuttgarter Geishirtel (Handbuch, II, S. 47).
Wahre langstielige Gaishirtenbirne (L. MÜLLER, Obstk., No. 73, S. 120).
Langstielige Stuttgarter Russelet
Gaishirtle (Württemberg).
Stuttgarter Gaishirtenbirne (E. LUCAS, Abb. Wilrtt. Obsts., Taf. IV, met eene zeer fraaie afbeelding).
Poire de Stüttgard (DECAISNE, Jardin Fruitier, livr. 59).

 

AFKOMST: volgens het Handbuch in de nabijheid van Stuttgart door een herder als wilde peer gevonden en vandaar menigvuldig door geheel Duitschland verspreid; wij kweeken ze reeds lang.

VORM: zeer regelmatig, niet altijd zoo langwerpig als de afgebeelde vrucht.

GROOTTE: van de vierde.

KELK: open, stervormig, lang- en spitsbladerig, scheef, meestal op de vrucht, zelden in eene kleine, ondiepe holte geplaatst.

STEEL: 0.03-0.035, somtijds korter, houtachtig, eenigzins vleezig bij zijne inplanting, rondom welke ook eenige rimpels of ribjes voorkomen.

HUID: glad, fijn, zacht, in onze kweekerijen in kleur met onze afbeelding overeenstemmend, met bruinroode en grauwe, van donkergroen omgevene stippen en een weinig dunnen, kaneelkleurigen roest, vooral in de nabijheid van kelk en steel.

VLEESCH: wit of roomkleurig, niet fijn, saprijk, half smeltend, van een aangenamen, zoeten, eenigzins geurigen smaak; het schijnt in ons klimaat niet zoo uitmuntend te zijn als in Duitschland.

KLOKHUIS: middelmatig, van vele steenkorrels omgeven, met ruime cellen, gevuld met weinige, lichtbruine, volkomene pitten.

GEBRUIK: Augustus en begin van September; - van den tweeden rang voor het dessert.

De BOOM groeit gematigd, vormt eene fraaie pyramide en is zeer vruchtbaar. De twijgen zijn van gemiddelde lengte, slank, grauwbruin met veel bruinrood en enkele grauwwitte stippen; de knoppen kegelvormig, eenigzins afwijkend en verheven geplaatst; de bloemknoppen stomp kegelvormig, donker bruin, dikwijls dunwollig; de scheuten donkerrood; de bladstelen lang; de bladeren eivormig, eenigzins spits, aan den top dikwijls een weinig opgebogen, meestal gaafrandig, een weinig gegolfd, donkergroen, zelden wollig.

Wij bevelen deze slechts als pyramide aan, zij is niet op kwee te veredelen; als hoogstamde blijft de boom te klein en levert hij te kleine vruchten.