WILLIAMS.

Afbeelding  55a,   55b,   55c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

on Chrétien Williams (Beschrijving der vruchtsoorten, eerste reeks, No. 34).
Poire William's (DECAISNE, Jardin Fruitier, livr. 21, No. 34).
Bon Chrétien William (Journal de Lyon, 1859; Ann. de Pom., III, 57; BALTET, 2d ed., pag. 55).
Bartlett de Boston (Ann. de la Société Impériale, Oct. 1854).
Williams' Bon Chrétien (HOGG, the Fruit Manual, pag. 337; Catalogue of theFruits, No. 105, pag. 130).
De Savault
William's
Bartlett (DOWNING, Rev. ed., pag. 421).
William's bon Chrétien
De la Vault
Clément Doyenné
Poire Guillaume of the French (DOWNING).
Williams Christbirne (Handbuch, II, S. 405; L. MÜLLER , Obstk., No. 82, S. 125).
Passe Goemann's (Herrnhausen).
Salisbirne (OBERDIECK).

 

AFKOMST: volgens DECAISNE ontstaan te Aldermaston in Berkshire, in den tuin van den schoolmeester M. WHEELER, die ze uit het zaad won; volgens het Handbuch was zij daar reeds in 1770 bekend, en werd zij genoemd naar den heer RICHARD WILLIAMS van Turnham Green bij Londen, die ze veelvuldig verspreidde; volgens DOWNING werd zij in 1799 zonder naam in Amerika ingevoerd en aldaar BARTLETT geheeten. Wij kweeken ze reeds lang en ontvingen ze van alle zijden overeenstemmend, ook onder den naam de Salis.

VORM: vrij veranderlijk, doorgaans bultig; onze afbeelding stelt eene goed ontwikkelde vrucht voor.

GROOTTE: van de tweede, dikwijls, zooals b.v. de afgebeelde vrucht, tot de eerste te brengen, aan hoogstammen aanmerkelijk kleiner.

KELK: klein, open, kort- en spitsbladerig, dikwijls opstaande, meestal vlak geplaatst, zelden in eene kleine, van bultjes omgevene holte.

STEEL: 0.01-0.02, dik, houtachtig, een weinig ingestoken en eenigzins scheef geplaatst.

VLEESCH: witachtig, somtijds roomkleurig, fijn, saprijk, smeltend, rinsch, zeer sterk gemuskeerd.

KLOKHUIS: klein, van eenige fijne steenkorrels omgeven, met middelmatige cellen en zwarte pitten van gemiddelde grootte.

GEBRUIK: September; zij moet niet lang aan den boom hangen, maar in groengelen toestand geplukt worden; - van den eersten rang voor het dessert voor hen die van gemuskeerde vruchten houden; anderen achtten ze minder voortreffelijk.

De BOOM groeit gematigd, is zeer vruchtbaar en vormt eene fraaie pyramide. De twijgen zijn lang, stevig, geelachtig bruin met bruinrood en weinige stippen; de knoppen dik, op verhevene dragers geplaatst; de scheuten bleekgeel, met dunne wol aan den top; de bladstelen 0.04-0.055; de bladeren eirond, een weinig gepunt, vrij scherp getand.

Op kwee veredeld wordt de boom niet oud, noch groot, en levert hij zeer sterk gemuskeerde vruchten; op wilde peer geënt is hij voor alle vormen aan te bevelen.