DOYENNÉ GOUBAULT.

Afbeelding  66a,   66b,   66c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

oubaults Dechantsbirne (Handbuch, V, S. 363; Journal de Lyon).
Goubaults Dechantsbirn (BALTET (Duitsche vert.), S. 52, No. 128).
Doyenné Goubault (DOWNING, the Fruits, pag. 491; HOGG, the Fruit Manual

 

AFKOMST: in 1849 door den heer GOUBAULT te Angers uit zaad verkregen.

VORM: standvastig, van boven dikwijls vlakker dan de afbeelding aanduidt.

GROOTTE: van de derde.

KELK: open, met hoornachtige blaadjes.

STEEL: 0.02-0.03, bruin, houtachtig, altijd scheef, eenigszins ingestoken, van ribjes omgeven.

HUID: ruw, dik, bleekgeel, bijna altijd geheel met bruinachtig roest overdekt, met regelmatige, witgrijze stippen.

VLEESCH: roomwit, zeer fijn doch niet smeltend, geurig, aangenaam, verfrisschend, een weinig rinsch.

KLOKHUIS: klein, dikwijls zonder cellen, met kleine, onvolkomene pitten.

GEBRUIK: Februari en Maart; - op gunstige standplaatsen van den eersten rang voor het dessert.

De BOOM groeit matig. De twijgen zijn slank, sterk gespoord, lichtbruin, met kleine, ronde stippen; de knoppen spits kegelvormig, matig verheven; de scheuten dun, olijfkleurig geel met groen, fijn gestippeld; de bladstelen 0.03 lang; de bladeren langwerpig ovaal, fijn en scherp getand, spits, eenigszins gedraaid, dun, zeer kennelijk aan hun lichtgroene kleur.

Wij bevelen deze variëteit alleen als leiboom aan op eene gunstige en warme standplaats; niet op kwee te veredelen.