WINTER-RIETPEER.

Afbeelding  69a,   69b,   69c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

inter Rietpeer (Beschrijving der vruchtsoorten, I. No. 89).
Sileziepeer
Winter-Kraaipeer (in Zeeland).
Roggebroodspeer (in 't Westland).
Winter-Kalebas (in Utrecht, doch ten onrechte).

 

AFKOMST: onbekend, sedert onheuglijke jaren hier gekweekt.

VORM: zeer standvastig.

GROOTTE: van de eerste.

KELK: open, met omgebogene blaadjes, in eene kleine, ondiepe holte.

STEEL: 0.04 , houtachtig, donker grauwachtig bruin met violet, meestal gekromd, een weinig ingestoken, van vleeschbulten of verhevenheden omgeven.

HUID: ruw, dof geelachtig groen, geheel met dik, kaneelkleurig roest bedekt, met vele grijze stippen. Sterk aan de zon blootgestelde vruchten hebben aan de zonzijde veelal een weinig dofrood.

VLEESCH: geelachtig wit, fijn, vrij vast, rinsch; bij het stoven neemt het eene schoone, roode kleur aan.

KLOKHUIS: langwerpig ovaal, met middelmatige cellen en kleine, platte, zwarte, meestal onvolkomene pitten.

GEBRUIK: Januari en Februari; - van den eersten rang voor de keuken.

De BOOM groeit sterk, vormt eene pyramidaal opgaande kroon, maar is zeer aan kanker onderhevig en niet zeer vruchtbaar. De twijgen zijn grauw met olyfkleur en met fijne, grijze stippen; de knoppen scherp, spits kegelvormig; de scheuten geelachtig groen, met lange, witgrijze stippen; de bladstelen 0.02-0.03 lang; de bladeren rond, stomp getand en stomppuntig; de achterbladeren langwerpig, smal, lichtgroen.

Alleen als hoog- of halfstam te planten; eene goede marktvrucht.