ROODE ABRIKOZEPRUIM.

Afbeelding  2a en b,   2c en d.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

othe Apricosenpflaume

(Handbuch, III, S. 425).

 

 

Zie: Beschrijving der vruchtsoorten, tweede reeks, No. 2. Wij hebben daar ook Abricotée rouge (Catalogue, No. 2) als synoniem opgegeven; na later onderzoek betwijfelen wij of dit met regt is geschied, omdat de Catalogue den vorm als „oval" beschrijft; de vrucht moet al zeer afwisselen in vorm, of de hier beschrevene en afgebeelde is eene andere soort; wij ontvingen ze van den heer OBERDIECK en vonden ze bij verscheidene kweekers daarmede overeenstemmend.

Men schrijft in het Handbuch, dat deze soort dikwijls met de Damas de Mougeron wordt verward; wij vonden niet zoo veel gelijkenis tusschen beide soorten; de Damas de Mougeron is altijd meer violetblaauw.

 

AFKOMST: onbekend.

VORM: zie de afbeelding; is niet altijd gelijk, daar ze ook wel iets hooger voorkomt, naar den steel vlak afgerond, doch de eene zijde meestal hooger dan de andere; de rugzijde is hooger dan de buikzijde; de zijden zijn een weinig platgedrukt; de naad, welke niet diep is, verdeelt de vrucht in twee ongelijke deelen; de stempelpunt is in eene vlakke holte geplaatst.

GROOTTE : van de tweede der ronde pruimen.

STEEL: bijna 1 1/2 Ned. duim lang, ook wel iets langer, onbehaard, groen, zelden gebogen, in eene naauwe, ondiepe holte.

KLEUR: zie de afbeelding; sterk door de zon beschenen vruchten zijn donkerder gekleurd en dan wel eens violetachtig; de huid is overtogen met een dun, witblaauw waas, 't welk bij aanraking verloren gaat.

VLEESCH: geelachtig, somtijds goudgeel, matig vast, saprijk, aangenaam zoet, voortreffelijk.

STEEN: klein, volkomen los van het vleesch.

TIJD VAN GEBRUIK: l-20 September; van den eersten rang voor de tafel.

De BOOM groeit goed, is zeer vruchtbaar; de eenjarige takken zijn lang en dun; de bladeren zijn middelmatig groot; de soort is voortreffelijk en voor alle vormen aan te bevelen.