WASHINGTON.

Afbeelding  15a en b,   15c en d.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

ashington

(Catalogue of the Fruits, No. 123; DECAISNE , Jardin fruitier, livr. 24, tab. 5, goed van vorm, doch te groen en te weinig rozenrood gekleurd; Beschrijving der vruchtsoorten, tweede reeks, No. 35).

New Washington

Franklin

Bolmar.

Bolmar's Washington

Washington Jaune

(Ann, de Pom., 4, pag. 23).

Philippe Premier

Jackson

Die Washington

(Handbuch, III, S. 377).

Washington Pflaume

(ed. LUCAS , Abb. Württ. Obsts., taf. 4).

Irving's Bolmar

Deutsches Obstcabinet, Lief. 9, tab. 4 , No. 94; , Obstk., S. 151, No. 43; HOGG, the Fruit Manual.

Parker's Mammoth

Deutsches Obstcabinet, Lief. 9, tab. 4 , No. 94; L. MÜLLER, Obstk., S. 151, No. 43; HOGG, the Fruit Manual.

 

AFKOMST: uit Amerika; volgens de Annales en andere auteurs ontstond de moederboom, waarschijnlijk uit den steen, op de boerderij van den heer DELANCEY, ten oosten van Bowery bij New-York. Op dien wilden stam had men veredeld; de veredeling mislukte evenwel, misschien werd zij door een hevigen storm afgeknakt. Een wortel-uitlooper van dien stam werd op de markt gekocht door den heer BOLMAR, koopman te New-York, en droeg omstreeks het jaar 1818 de eerste vruchten, die om hare voortreffelijkheid aanstonds de aandacht van pomologen wekten. In 1821 zond Dr. HOSACK deze variëteit naar Londen, en vandaar is ze reeds menigvuldig, maar naar ons oordeel nog niet zooveel verspreid, als ze om hare waarde verdient te zijn. Alle kweekers te Boskoop, die de soort van verschillende zijden ontvingen, hebben haar overeenstemmend.

VORM: zeer regelmatig, de naad is vrij vlak, de stempelpunt klein, in eene langwerpige, bijna vlakke holte.

GROOTTE: van de eerste.

STEEL: ongeveer een Ned. duim lang, tamelijk dik, behaard, meestal gebogen, in eene bijna vlakke holte.

De KLEUR  der dunne, doorschijnende huid is somtijds iets levendiger rozenrood dan die van de afbeelding, met zeer kleine, hier en daar verspreide, witte stippen en een zeer dun, witblauw waas.

VLEESCH: groenachtig geel, aan de zonzijde bijna goudgeel, vrij vast, zeer saprijk , smeltend, voortreffelijk, in smaak met dat van de Reine Claude overeenkomend.

STEEN: middelmatig in verhouding van de vrucht, aan de zijden weinig verheven, volkomen los van het vleesch.

TIJD VAN GEBRUIK: laatst van Augustus en begin van September; - van den eersten rang, uitmuntend, misschien ook goed om gekonfijt te worden.

De BOOM groeit sterk, is zeer vruchtbaar en voor alle vormen geschikt. De eenjarige takken zijn lang, sterk, vuil licht violetbruin met grauw; de knoppen zijn spits, plat, op verhevene dragers geplaatst; de bladeren zijn groot, dikwijls zeer groot, eenigzins hangend, vlak, van boven bijna glad, lichtgroen, van onderen sterk behaard, geelachtig groen; de bladsteel is meestal van twee kleine klieren voorzien.

Deze soort moet om de grootte der vrucht op eene beschutte standplaats geplant worden.