ROODE EIERPRUIM.

Afbeelding  19a en b,   19c en d.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

oode Eijerpruim (Beschrijving der vruchtsoorten, II, No. 15; KNOOP, II, pag. 20; SERRURIER, II, pag. 446).
Catalonie in het Westland.
Fluweelpruim in het Westland
Red Magnum Bonum (Catalogue of the Fruits, pag. 166, No. 77; HOGG the Fruit Manual).
Imperiale (BATTY LONGLEY, Pomona etc., 1729, PI. 20, fig. 5).
Red Imperial (J. A. DOWNING, rev. ed., pag. 394).
Impériale rouge
Dame Aubert violette
Florence
Askew's purple Egg
Impériale violette
Mogul rouge
Oeuf rouge
Purple Egg
Red Egg
Impératrice (Ann. de Pom., I, 75).
Rothe Eierpflaume (Handbuch III, S. 253; L. MÜLLER, Obstk. S. 149, No. 35).
Prune de Cypre
Cyprische Eierpflaume
Rothe Marunke
Amaliapflaume
Hoheitspflaume
Prinzessinpflaume
Impérial Diadème
Mimmspflaume (LIEGEL).

 

AFKOMST: onbekend, sedert onheuglijken tijd in onze kweekerijen voorhanden.

VORM: dikwijls meer fleschvormig dan de afgebeelde vrucht, namelijk naar den steel meer ingesnoerd, waardoor de vrucht naar de stempelpunt dikker schijnt te worden (verg. de afbeelding van het Handbuch). De vlakke naad verdeelt de vrucht ongelijk; de stempelpunt staat een weinig scheef, meestal in eene kleine, ondiepe, bijna vlakke holte.

GROOTTE: van de eerste.

STEEL: 0.03 dun, bruin met eenig groen, vlak geplaatst op eene kleine, tepelvormige verhevenheid.

HUID: vrij dik, een weinig zuur, goed van het vleesch te scheiden, purper met violetrood, aan de zonzijde gewoonlijk donkerder gekleurd of eenigszins gevlamd, met talrijke, kleine, grauwe stippen en een dun, witblauw waas.

VLEESCH: geel, onmiddellijk onder de huid een weinig rozerood, matig vast, smeltend, saprijk verfrisschend, op zandgrond en in een warm klimaat zeer aangenaam rinsch zoet; vruchten die in de schaduw hangen zijn smakeloos en zelfs onaangenaam.

STEEN: niet groot, vrij dik, loslatend.

GEBRUIK: begin van September; - van den tweeden rang voor het dessert, misschien ook wel goed om te stoven, op de markt zeer bemind.

De BOOM groeit sterk, vormt eene hoog opgaande kroon, is zeer vruchtbaar en draagt alle jaren. De twijgen zijn lang, slank, weinig afstaande, glad, aan haren voet zeer weinig behaard, hier en daar met een zilvergrauw huidje bedekt; de knoppen stomp kegelvormig afstaande, op verhevene dragers; de scheuten slank aan den top lichtgroen; de bladstelen 0.015-0.02; de bladeren groot, ovaal, een weinig hangend, licht beweeglijk, dofgroen. Voor alle vormen geschikt; de boom verlangt veel licht en lucht.