ENGELSCHE KRUISBESSEN.
Rassenbeschrijving.
De wetenschappelijke naam van den kruisbessenstruik is Ribes Grossularia. In de Dendrologie van dr. Karl Koch vinden wij het volgende betreffende de naams-afleiding:
De naam Grossularia komt in geen geval van grossus = dik, naar de dikke huid, gelijk sommigen meenen, noch van Grossulus, eene kleine onrijpe vijg, maar moet afgeleid worden van een aan de Keltische, Germaansche en Slavische talen gemeenschappelijken wortel. Ons Duitsche Kraus- en Klosterbeere, het Fransche Groseille, het Zweedsche Krusbar, het Engelsche Gooseberry, het Russische Kruschownik en het Poolsche Agresch — waarbij men dan ook het Nederlandsche Kruisbes kan voegen — zijn woorden van eenen wortel afgeleid.
De benaming Uva crispa is onjuist, hoewel zij de letterlijke vertaling is van "Krausbeere" In den regel verstonden de oude botanisten onder Grossularia de in de tuinen gekweekte en onder Uva crispa de in 't wild voorkomende, of beter verwilderde Kruisbes.
Het vaderland der Kruisbessen is waarschijnlijk het Noordoosten van ons werelddeel, waar zij in Noorwegen bijna nog tot op 63 graden N.B. voorkomen. Misschien is de struik in midden-Europa tot het Oostelijk deel van Frankrijk inheemsch of ten minste reeds in de vroegste tijden ingevoerd. Het eerst wordt hij als Groisellier in een Fransch Psalmboek van de 12de eeuw genoemd, terwijl de troubadour Rutebeuf in de 13de eeuw er mede gewag van maakt.
De Kruisbes is eene lievelingsvrucht der Engelschen, die haar door voortdurende cultuur der volmaaktheid nabij hebben gebracht. Pansner, die eene beschrijving van de Kruisbessen gaf, noemt 966 variëteiten; de Calalogue of the Fruits, Hort. Soc. Londen heeft nauwelijks 150 genummerd; in the Fruit Manual telt Hogg 225; in het werk van H. Maurer te Jena, getiteld: Das Beerenobst, VI te B. 2te Lief. van het Ill. Handb. der Obstk. vindt men 148 met namen beschreven, met 36 afbeeldingen van de beste variëteiten.
Onze plaat geeft vier verscheidenheden, die wij nader willen beschrijven:
1.
Sampson, Crompton. Deze variëteit is door
Maurer direct uit Engeland ontvangen. Hogg, noch de Cat. London hebben
haar beschreven. De vrucht is eivormig, dikwijls onregelmatig, zeer groot; de
schil is dik, glad, groenachtig wit, met lichter gekleurde aders, weinig
doorschijnend. De bes is zoetachtig, somtijds zuur-achtig zoet; zij rijpt tegen
Augustus en moet goed rijp geplukt worden. De struik groeit sterk met afwijkende
stevige twijgen, die met groote stekels bezet zijn.
2.
Green Willow, Johnson.
In de Cat. London no. 68 als Laurel, Parkinson's Green-Laurel en Green Willow beschreven, komt ook voor bij Hogg. De vrucht is langwerpig, somtijds peervormig, de schil dun, glad, grasgroen. — Hogg zegt: "pale green and downy" — met lichter groene aderen en eenige donkergroene stippen, doorschijnend, rinsch-wijnachtig van smaak, in Juli—Augustus rijp.
De struik groeit krachtig, de twijgen wijken een weinig ter zijde af en dragen groote stekels. Het komt mij voor, dat Maurer, van wien wij deze variëteit ontvangen hebben, niet de ware beschreven en ons dus ook geleverd heeft. Volgens Hogg en de Cat. London kan de schil niet zoo groen gekleurd zijn en is zij ook wollig. De Engelsche var. wordt verwisseld met de Woodward's White Smith, die dus van de Laurel Parkinsons niet zoozeer verschillen kan. De White Smith kennen wij sedert lang; zij is groenachtig wit en eene der geurigste en lekkerste kruis-bessen, terwijl de afgebeelde Green Willow veel groener is en ook naar onze meening niet zoo lekker. Eindelijk moest zij de twijgen recht opgroeiend hebben en zij groeien afwijkend. Hoe het zij: de plaat vertoont eene groene kruisbes, zeer goed van smaak. Met den naam mogen wij niet in 't reine zijn volgens Engelsche auteurs, wij zijn in overeenstemming met Maurer. Voor 't overige heeft eene 36 jarige ondervinding ons geleerd, dat het nagenoeg onmogelijk is op de hoogte te komen met de juiste namen der variëteiten van Kruisbessen.
3.
Brittannia (Maurer schrijft Britania)
Leicester Th., is noch in de Cat. London noch in the Fruit Manual
beschreven, hoewel zij volgens Maurer eene Engelsche variëteit is. De vrucht is
ovaal, zeer groot, met eene dikke schil, die wollig is, licht okergeel, door
flauw gele aderen gekleurd en niet of weinig doorschijnend; zij is zoet en
aangenaam van smaak en in 't laatst van Juli rijp.
De struik groeit sterk, de twijgen staan afwijkend en zijn voorzien van — niet zeer groote — stekels.
4.
Maurer's Seedling, van Maurer, met den
naam Samling von Maurer. Zij is in het H.B. niet beschreven en
schijnt eene aanwinst van lateren tijd te zijn. De vrucht is rondachtig,
somtijds ovaal, zeer groot; de schil is dik, harig, rood met groen, somtijds
donkerrood met rosé aders, niet of weinig doorschijnend. De vrucht is zoet,
lekker en rijpt in 't begin der maand Augustus. De struik groeit sterk en heeft
stevig opstaande twijgen, met groote stekels bezet.
K. J. W. O.