MENU LIJST FRAMBOOS & BRAAM OORSPRONKELIJKE PLAAT
KWEEKWIJZE.

 

BRAMEN (RUBUS FRUTICOSUS).

 

De Braambes, die hiernevens zoo treffend gelijkend is afgebeeld, behoort tot de groote plantenfamilie der Rosaceae.

De afdeeling Rubus wordt in vier groepen verdeeld.

De eerste groep omvat een drietal struikheesters, van welke de Rubus odoratus met hare fraaie, aangenaam riekende bladeren en roode bloemen wel aan onze lezers zal bekend zijn; vruchten zagen wij er nimmer aan, hoewel zij vrucht draagt in haar vaderland, Noord-Amerika. Vervolgens de Rubus nutkanus, die, minder fraai, weinig wordt gekweekt. Eindelijk de Rubus nobilis. Dr. Koch zegt, dat haar vaderland onbekend, maar „waarschijnlijk Amerika" is. Aan die onzekerheid kunnen wij een eind maken. Deze Rubus is door den heer C. De Vos, boom-kweeker te Hazerswoude, uit het zaad gewonnen en door den heer Rodbart, vroeger bloemist te Leiden, in den handel gebracht. Haar vaderland is dus wel bekend: 't is Nederland.

De tweede groep omvat Frambozen en Bramen en tot de laatste behoort de hier afgebeelde variëteit. Behalve deze en noch andere vruchtdragende verscheidenheden verdienen een aantal wegens hare bloemen opzettelijk vermelding. Zoo noemen wij de Rubus bellidiflorus, met dubbele rooskleurige bloemen aan groote trossen bijeen geplaatst; de Rubus fruticosus florus albo pleno met dubbele witte bloemen; de Rubus lacineatus met fraaie, diep ingesneden bladeren en groote, welsmakende vruchten; eindelijk de Rubus fruticosus foliis argento-marginatis, ook wel elegans, met zeer standvastige, witgerande bladeren en vrij groote eetbare vruchten.

De derde groep omvat de Potentilla, een van ouds bekende struikheester.

De vierde de Kerria Japonica met hare variëteiten, van welke die met dubbele gele bloemen en die met fraaie zilverbonte bladen, vermelding verdienen.

Maar genoeg; wij hebben thans de Braambes te bespreken, en wel die verscheidenheden, welke groote, goedsmakende vruchten geven.

De geleerden schijnen nog weinig gevorderd te zijn met het onderzoek van deze familie. Voor weinig jaren schreef een man van 't vak, de heer Otto Kunze, in zijn te Leipzig verschenen werkje Reform der deutschen Brombeeren: „Reeds vele kruidkundigen hebben getracht de species der Rubus te doorgronden, maar zonder dat tot heden eenheid in de vaststelling is verkregen. Integendeel, de verwarring, die helaas! op dit gebied heerscht, heeft haar toppunt bereikt, en het getal der botanisten, die het wagen de Bramen tot onderwerp van hunne studiën te maken, is zeer gering."

De Bramen dan, waarvan wij een en ander wenschen mede te deelen, zijn struiken met kantige, dicht met stekels bezette, lange, tamelijk dunne scheuten, die de eigenschap bezitten, dat hare naar beneden gekeerde spitsen, zoodra zij den grond bereiken, daarin wortelen en nieuwe planten vormen. De ten deele drie-, ten deele vijftallige, handvormige bladeren zijn, evenals de bladstelen, aan den onderkant gewapend met stekels, alle, gelijk die der stengels, gebogen — „haaks" — geplaatst, zoodat men uiterst voorzichtig met deze planten om moet gaan, zoo men er zonder kleerscheuren of erger af wil komen. De bladeren zijn meestal donkergroen, aan den onderkant lichtgroen.

Er zijn Rubus, die roode, blauwe, gele en witte vruchten voortbrengen. Wij kennen die niet; zij worden niet zeer aanbevolen en daar wij in onze kweekerijen aan de Braambessen niet die ruimte kunnen toestaan, welke zij noodig hebben, moeten wij ons tot de besten bepalen.

 

En dan staat volgens onze ervaring de Rubus hyb. Kittaninny bovenaan. Wij konden haar in geen enkel geval onderscheiden van de hyb. Lawtoni. De Rubus Wilson's early groeit minder sterk, maakt korter scheuten en heeft de vruchten iets vroeger rijp.

De Rubus hyb. Kittaninny zoowel als de Lawtoni is afkomstig uit Noord-Amerika, maar in Europa reeds jaren — in Nederland 6 a 8 jaar — bekend. De vrucht is zeer groot, de bessen zijn dicht aaneengeplaatst, langwerpig, saprijk, glanzend zwart; de smaak is zoet, wel wat flauw. Zij worden in 't laatst van Juli rijp; wij plukken in September en in 't begin van October somtijds nog zeer fraaie, zoo niet de fraaiste vruchten.

De plant groeit sterk, draagt veel, heeft vele stekels en verlangt — daar zij in strenge winters van de koude schijnt te lijden — eene eenigszins beschutte standplaats.

K. J. W. O.