Oorsprong en verspreiding. De oorsprong van dezen appel is ons niet bekend; is al een oud soort, waarvan vrij wat groote boomen worden gevonden. In sommige streken van ons land komt hij vrij algemeen voor, in andere streken daarentegen weer zeldzaam.

Vorm en grootte. Deze appel heeft een kogelronden vorm, soms iets meer plat dan hoog, vrij gelijkmatig. Is middelmatig groot; gewoonlijk eer klein dan groot.

Kelk en kelkholte. De kelk is klein, goed gesloten, met dunne, goed gevormde kelkblaadjes. De kelkholte is eigenaardig gevormd, breed, maar zeer ondiep, met vrij scherpe ruggen toeloopend.

Steel kort, dik en vleezig, in een kleine, regelmatig toeloopende holte verscholen.

Schil gaaf en effen, tamelijk ruw, in tegenstelling met de meeste vruchten prachtig paarsrood gekleurd.

Vleesch zacht, wit en droog, aangenaam zoet, niet zelden met een min of meer bitteren nasmaak.

Klokhuis klein, iets breed, met goed gevormde hokken, die meest alle met kernen bezet zijn.

Eigenschappen der vrucht. Is een uitmuntende potappel, die onder het koken goed heel blijft en dus voor compôte en anderszins zeer geschikt is. Soms wordt hij wat bitter.

Eigenschappen van den boom. Deze groeit goed, maakt geen zwaar, maar stevig éénjarig gewas, is bij uitstek geschikt voor boomgaardboom en wordt dus uitsluitend op wild veredeld.

Minder goede eigenschappen van den boom. Hij wil minder goed groeien op zand- dan op kleigrond.