MENU LIJST AARDBEIEN OORSPRONKELIJKE PLAAT 

 

AARDBEZIËN, 

Herkomst, rasbeschrijving, eigenschappen en kweekwijze deel 2.

Naar deel 1.

 

************************

De volgende aardbeirassen worden afgebeeld en apart beschreven:

Originele plaat 1:

1. de ROEM VAN ZUIDWIJK

2. de MARIE

3. de DIRECTOR FÜHRER

 

Originele plaat 2

1. de MARGUÉRITE

2. de CONSTANTE

 

Over de niet afgebeelde aardbeirassen, beschreven bij plaat 2,  staat informatie verspreid op deze tekstpagina.

 

************************

 

In de eerste plaats wijzen wij nog op de soort door de Engelschen Scarlett of ook wel  Roseberry genoemd. De thans bijna vergeten zoogenaamde Iersche of nieuwe Engelsche, eene kleine, maar zeer lekkere, saprijke en daarbij veelgevende aardbei, behoorde tot deze afdeeling; in later tijd kwam onder den naam Roseberry maxima eene "Russische broeiaardbei" in den handel, die eene verbetering zijn moet van de oude soort. Verder noemt men nog Black- en Chili-Strawberry, maar omdat deze onbeduidende vruchten dragen, kweeken wij haar niet.

Wij komen nu tot de verscheidenheden, die groote vruchten voortbrengen en waardoor al de reeds genoemde bijna verdrongen werden. Deze zijn van Amerikaanschen en Engelschen oorsprong en dragen den naam Pine Strawberries. De British Queen en Elize van Myat werden het eerst bekend; ook eene, de Lord Grey, die lang de voortreffelijkste was, maar thans "uitgeteeld" schijnt.

Vervolgens maakten wij kennis met Deptford pine, Elton en eene menigte anderen. Honderden variëteiten, gewonnen door dr. Nicaise, Gloede, Lebeuf, de Jonghe, in het buitenland, en Overeinder, de Loos, W. C. Boer, Trimp te Boskoop, kwamen in de laatste twintig jaren in den handel. Vele verdwenen even spoedig als zij gekomen waren en terecht, want hoewel er enkele onder gevonden werden, die groot, fraai gebouwd en lekker konden worden genoemd, de moesten gaven zoo weinig vruchten, dat men besloot ze niet langer te kweeken.

Om eene aardbei in elk opzicht goed te kunnen noemen, moet zij de volgende hoedanigheden bezitten:

1°. De plant moet robust groeien en goed met bladeren gedekt zijn.

2°. De bloemstengels mogen zich niet ver boven die bladeren verheffen. Doen ze dit, dan zijn de vruchten blootgesteld aan de zonnewarmte, waardoor zij geblakerd, of aan den regen, waardoor ze "zanderig", "beslijkt" worden.

3°. De plant moet veel dragen.

4°. De vrucht moet groot, goedgevormd (het fraaiste is regelmatig kegelvormig) , glanzend en niet te licht noch te bruin gekleurd zijn. De zaden moeten niet op, wel in het vruchtvleesch liggen, dat niet te zacht, noch waterig, wel saprijk, geurig en van binnen rood moet zijn. De inwendig lichtkleurige aardbeien zijn in den regel de waterrijkste, minst geurige.

Echter is 't met de aardbeien als in alle dingen; er zijn geene, die volkomen aan de eischen voldoen, want

a) de fraaiste en lekkerste dragen niet het meest;

b) de grootste zijn zelden geurig en lekker;

c) de veeldragende zijn meestal de kleinste.

Als voorbeeld van de eerste stelling kunnen dienen al de variëteiten van de "la Constante" (door de Jonghe gewonnen). Deze la Constante is eene voortreffelijke vrucht, matig groot, regelmatig gevormd, geurig van smaak, fraai gekleurd, — waarom wij haar op de bijgaande plaat lieten afbeelden; — maar zij draagt niet veel en vormt geene groote planten. Men doet daarom wel door van hare verscheidenheden, met name de Lucas en Ascot pine-apple, twee of drie plantjes bijeen te plaatsen; zoodoende schijnt de plant grooter en heeft men gegronde hoop op meer bloemen en — bij gevolg — vruchten.

Bij de tweede stelling denke men aan de zeer groote vrucht van de Dr. Nicaise, Reus van Zuidwijk, de oudere Saint Lambert, Mammouth, de nieuwere Director Führer, Graf Bismarck, Marguérite en andere variëteiten, die alle weinig geurig, veeleer flauw-waterig zijn.

Dat de veeldragende meestal kleiner zijn bewijzen de Princess Royal, Triomphe de Liége, Sir Harry, Jecunda, Wizard of the North, en toch vindt men in deze rubriek de beste, meestgeliefde — wij zouden haast zeggen de klassieke variëteiten. Hoe keurig is vooral op zandgrond de Princess Royal, vooral bij warm weer en volkomen rijpheid; hoe zoet en zacht is de smaak van de Triomphe de Liége; hoe geurig is de Sir Harry, als de vrucht bijna kerskleurig is geworden; hoe aantrekkelijk door hare fraaie kleur de — voor 't overige ook niet tot de kleinste behoorende — Jecunda, terwijl de Wizard of the North, buitengewoon veeldragend, rijp als de andere bijna verdwenen zijn, niet overvloedig saprijk, maar lang van duur, een geur heeft, die sommigen meer — anderen minder bevalt, maar de vrucht, op den rechten tijd geplukt en gegeten, onovertroffen doet zijn.

Het schijnt als regel te mogen worden aangenomen, dat de lichtgekleurde, die het saprijkst zijn en wit of ook wel lichtgekleurd vleesch hebben, het lekkerst zijn op droge gronden en in warme zomers, terwijl de donkergekleurde, met rood vleesch, minder warmte en droogte eischen: ten minste de laatste voldoen in de Boskooper kweekerijen het best.

Voor de cultuur dezer Aardbeziën geven wij de volgende, algemeen geldende regelen:

Alle verlangen een losse, humusrijken grond; wil men haar op kleiachtige en zanderige gronden planten, dan is het noodzakelijk deze met bladaarde en ouden koemest geschikt te maken. Immers ook de Amerikaansche en Engelsche aardbeien zijn planten, die oorspronkelijk in de bosschen, waar maar een plekje onbezet is, tieren, en in wilden toestand voorkomen, behoudens enkele uitzonderingen. Daar vinden zij voedsel in de tot aarde vergane bladeren en verstorven planten; terwijl zij er tevens — wat men bij het planten moet in 't oog houden, de schaduw genieten, die haar beter is dan de volle zon op 't vlakke land.

De verscheidenheden met groote vruchten moeten op 0.50 M. afstand van elkander verwijderd geplant worden, beter op rijen tusschen ooft- of andere boomen, dan op bedden. In ieder geval mogen op elk bed slechts twee rijen geplant worden, dat is 't gemakkelijkst bij 't plukken van de vruchten. Op bedden van breede afmeting kan men de middelste rij niet bereiken; men moet er dan tusschen gaan en treedt den grond vast, wat niet verkieslijk is.

De ervaring heeft ons geleerd, dat het planten in de lente, b.v. in April of 't begin van Mei, betere uitkomsten oplevert dan het verplanten in Juli en Augustus. Het verplanten in den nazomer heeft nl. dit tegen, dat wij in dit jaargetijde veelal met droogte te kampen hebben, waardoor de plantjes dikwijls slecht wortel kunnen maken of moeielijk aan den groei komen, ook al is het wortelvermogen voldoende. Zoo blijven zij zwak in den herfst, vriezen in den winter meestal uit den grond en dragen den eersten zomer altijd weinig, uitgezonderd de variëteit Roem van Zuidwijk.

Als men in de lente plant heeft men doorgaans den Meiregen en den groei in zijn voordeel; de planten, welke men in den geheelen zomer zorgvuldig van bloemen en ranken moet bevrijden — door ze weg te snijden — worden in den loop van dit saizoen zoo sterk, dat zij in het volgende jaar reeds rijkelijk en meestal zeer groote vruchten dragen.

Ook de overjarige „Pollen of Stoven" moet men voor den winter van de oude ranken ontdoen en daarvan bevrijd houden totdat zij bloeien. Velen doet dit niet, maar plukken dan ook slechts kleine vruchten.

Bij eene goede behandeling kunnen de „Pollen of Stoven" 3 a, 4 jaar op dezelfde plaats blijven, mits men ze aanaardt en elk jaar goed bemest met gier — d. i. met water verdunde koemest — en vroeg in het voorjaar begiet, liefst elke pol in 't bijzonder een halve liter toedienende. Omspitten van den grond is niet raadzaam; de grond kan ook niet vast geworden zijn als men er niet over loopt.

Men zal wel doen door tijdig voor plaatsvervangers te zorgen en niet dan eerst over het aanleggen van nieuwe plukregels of bedden te gaan denken, als de oude afgeleefd, uitgeput zijn. De jonge plantjes van krachtige pollen zijn ook beter dan die van andere, meerjarige.

Dat men 't onkruid moet wieden, behoeft toch wel niet gezegd te worden; wie laat het onkruid ongemoeid in zijn tuin?

Bij aanhoudend droog weder is besproeien, op drogen grond vooral, dikwijls noodzakelijk; men doe het in den rijptijd der aardbeien, als de vruchten pas geplukt zijn, en wel 's avonds na zonsondergang. Bijna rijpe aardbeien kunnen geen vocht verdragen; bovendien worden ze dan zanderig, slijkerig, vuil.

Men behoort een geregelde jacht te houden op slakken, torren en ander gespuis; sommige vogels, als eksters en spreeuwen, kunnen groote verwoestingen aanrichten in de vruchten; ook veldmuizen beschadigen de aardbeien somtijds door de onrijpe vruchten af te knagen en de zaden af te vreten voor de aardbeien rijp zijn. Het spreekt van zelve, dat men ook dit ongedierte van de bedden weren moet.

 

Wij geven hier nog eene naamlijst van de door ons beproefde variëteiten, oude en nieuwe. Wij doen dit naar ons beste weten zonder aanspraak te maken op volledigheid. Allen te beproeven is ons onmogelijk en buitendien wordt de keus moeielijker hoe grooter het aantal namen is. Wij noemen slechts zulke variëteiten, die om de eene of andere reden aanbeveling verdienen.

Ascot pine apple, zeer geurig, groot, hard.

Belle de Sceaux (Robine), fraai glanzend, rond.

Blanche de Bicton, bijna geheel wit.

Wonder van Boskoop (H. van Nes), zeer laat, draagt veel, een der grootste, weinig geurig, niet zeer saprijk.

Jecunda, bekende marktvrucht.

La Constante (de Jonghe), excellent.

Lucas (de Jonghe), excellent.

Marguérite (Lebreton).

Princes. Royal.

Roem van Zuidwijk (D. Trimp), veeldragend, groot, doch niet een der lekkerste.

Rubis (Dr. Nicaise) gelijkt veel op Oscar (Bradley), groot, wanstaltig, hard, lekker.

Sir Harry (Underhill), zeer lekker.

Souvenir de Kieff (de Jonghe), groote, fraaie vrucht.

Triomphe de Liége, vroeg, verlangt droge grond en warm weder, en dan is zij eene der beste.

Victoria (Trollope), fraaie ronde vrucht, wat flauw, draagt tamelijk veel.

Wizard of the North (Robertson), laat, veeldragend, geurig.

White pine-apple, bijna wit, gelijkt wel eenigszins op de Blanche de Bicton.

Te Boskoop werden uit 't zaad gewonnen:

Alida (Overeinder), fraai, zeer goed.

Aurora (Overeinder), fraai, zeer goed geurig.

Marie Johanna (Overeinder), fraai, zeer goed geurig.

Marie (W. C. Boer), waarschijnlijk een zaailing van la Constante.

Vondeling (de Loos), zeer goed, draagt veel.

Ingevoerd werden:

Browns wonder, met veel ophef aangekondigd als uitmuntend, en daarbij buitengewoon veeldragend; zij voldeed ons in geen opzicht. Deutscher Held (Frans Goeschke) voldeed ons maar matig.

Unser Fritz (Gloede), niet groot, goed gevormd, lekker, en eindelijk: 

Director Führer (Goethe).

 

K. J. W. O.

 

MENU LIJST AARDBEIEN OORSPRONKELIJKE PLAAT 

Naar deel 1