BEURRÉ GOUBAULT.

Afbeelding  13a,   13b,   13c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

oire Goubault

(DECAISNE, T. IV, livr. 43).

Beurré Goubault

(Journal de Lyon: „ spécialement pour haute tige").

Goubault's Butterbirn

(BALTET, Auswahl, S. 8, No. 17).

Goubaultsbirne

(Deutsches Obstcabinet, Lief. 2, Taf. 17, met eene goede afbeelding).

Goubaults Butterbirne

(Handbuch, V, S. 233).

 

AFKOMST: door den heer GOUBAULT, boomkweeker te Mille-Pieds bij Angers in Frankrijk gewonnen. Er bestaat ook nog een Doyenné Goubault, door denzelfden kweeker gewonnen; beide soorten moeten niet met elkander worden verward. DECAISNE laat meestal de woorden Beurré, Doyenné enz. weg en verkort hier den naam tot Poire Goubault. Hoe zal hij nu de Doyenné Goubault noemen zonder verwarring te veroorzaken?

VORM: altijd zeer regelmatig.

GROOTTE: van de derde of vierde, naarmate de boom min of meer gunstig is geplaatst.

KRLK: open of halfopen, met korte, hoornachtige, lichtbruine kelkbladeren, in eene ondiepe, bijna vlakke holte, die van kleine ribben en vouwen is omgeven.

STEEL: tamelijk lang, groen met bruin, houtachtig, als ingestoken, in eene kleine, van kleine verhevenheden omringde holte.

KLEUR: de gladde huid is groenachtig geel, bijna citroengeel, met vele fijne, bruine stippen, somtijds hier en daar met een weinig dunnen, bruinen roest bedekt; zelfs aan sterk door de zon beschenene vruchten ziet men zeer zelden een klein rozenrood blosje.

VLEESCH: wit, met eenig groen gemengd, vrij fijn, op den juisten tijd ook saprijk, zoetachtig, weinig geurig, met kleine korrels om de cellen en met pitten van gemiddelde grootte.

TIJD VAN GEBRUIK: September; de vrucht moet geplukt worden wanneer zij eene gele tint aanneemt; zij kan niet lang duren daar ze spoedig melig wordt; - van den tweeden of derden rang voor het dessert.

De BOOM groeit sterk, maakt vele takken, vormt, ook op kwee veredeld, eene fraaije pyramide en is zeer vruchtbaar; de vruchten staan aan trossen van 4 a 6 stuks bijeen; de zomertakken zijn lichtbruin, aan de zonzijde meer violetbruin, met vele stippen; wij bevelen deze soort voornamelijk voor den hoogstamden vorm aan en als pyramide op kwee veredeld; voor den leiboomvorm zijn er betere soorten.