BEURRÉ MONDELLE.

Afbeelding  27a,   27b,   27c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

eurré Mondelle

(L. de BAVAY, Traité théorique et pratique etc., Bruxelles, 1850, pag.118 ; Beschrijving der vruchtsoorten , tweede reeks , No. 97).

Beurré Mondell's

 (Catalogue van A. LE ROY, Angers 1865).

 

AFKOMST: ons onbekend; op aanbeveling van den Heer L. DE BAVAY te Vilvoorden, die deze soort zeer roemde, namen wij reeds in 1849 een boompje daarvan, en verspreidden wij ze van tijd tot tijd.

VORM: zeer regelmatig; DE BAVAY zegt „de la forme et de la grosseur des Passe-Colmar"; naar ons oordeel wijkt ze wel eenigzins daarvan af.

GROOTTE : van de vierde.

KELK: meestal open, somtijds half open, met korte, grauwe, opstaande kelkbladeren, in eene fraaie, ondiepe, wijde holte.

STEEL: middelmatig, houtachtig, zeer scheef ingeplant, met eene eigenaardig, spits vleeschuitwas

daarnaast (fig. 27b).

KLEUR: de zonzijde is dikwijls met bruinrood overtogen.

VLEESCH: roomwit, eerder grofkorrelig dan fijn, zeer saprijk , met een eigenaardigen, aangenamen

geur, welke aan dien van de Bergamotte herinnert; de cellen zijn middelmatig, van vele steenkorrels omgeven, met onvolkomene, koffiebruine pitten.

TIJD VAN GEBRUIK: September en begin van October, duurt drie weken; — van den tweeden rang voor het dessert. De boom groeit tamelijk, wordt niet groot om zijne buitengewone vruchtbaarheid, en is voor den hoogstamden en pyramidalen vorm geschikt. De eenjarige takken zijn middelmatig, slank, bruin, een weinig grauwwit gestipt, de knoppen spits, staan eenigzins afwijkend, de bladeren middelmatig, langwerpig, iets gebogen en samengevouwen, scherp en fijn gezaagd, spits.