CITRON DE SIRČNE.

Afbeelding  47a,   47b,   47c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

itron de Sirčne (KNOOP, tab. V).
Citroen-koleurspeer
Vroege Hagenaar
Vroege Wijnpeer
Vroege Katelijne
Abraham Katelijne
Citroenpeer (SERRURIER, II, pag. 252).
Sirenen-Citroenpeer
Limon

 

Deze variëteit moet niet verward worden met de Citron des Carmes, die meer in het buitenland bekend is, en de synoniemen draagt: Petite Madeleine enz. (Zie boven No, l).

 

AFKOMST: onbekend; KNOOP en SERRURIER  kenden de soort; zij is dus zeer oud.

VORM: meestal regelmatig, somtijds een weinig meer stomp kegelvormig dan de afbeelding en dan naar den steel een weinig ingebogen.

GROOTTE: van de vierde; dikwijls een weinig grooter dan de afgebeelde vrucht.

KELK: klein, gesloten, fijn, kort, spitsbladerig, grauwzwart, bijna vlak geplaatst, omgeven van kleine vouwtjes.

STEEL: 0.04-0.05, dus zeer lang in verhouding van de vrucht, dikwijls echter korter dan de afgebeelde, lichtbruin met geelachtig groen, gedeeltelijk vleezig, vooral bij zijne inhechting aan de vrucht.

HUID: groenachtig geel, later meer citroengeel, met eenig lichtrood aan de zonzijde, met fijne, grauwbruine, somtijds van groene kringetjes omgevene stippen.

VLEESCH: wit, een weinig roomkleurig, niet zeer fijn, doch op het juiste tijdstip saprijk, rinsch-zoet, van een eenigzins bergamotachtigen geur.

KLOKHUIS: tamelijk groot, van vele steenkorrels omgeven; de cellen zijn klein, met kleine, lichtbruine pitten gevuld.

GEBRUIK: einde van Juli en begin van Augustus; een der vroegste peren, die nog in groengelen toestand geplukt, en zoodra het groen meer geel wordt, gebruikt moet worden, nog voordat zij zacht is; kan men een indruksel op de vrucht maken, dan is zij reeds beurs; - van den tweeden rang voor het dessert.

De BOOM groeit zeer matig, draagt spoedig en veel. De twijgen zijn slank, violetbruin, aan de schaduwzijde olijf kleurig, met vele grauwbruine stippen; de knoppen klein, spits, afwijkend, op verhevene dragers; de scheuten slank, olijfgroen; de bladeren ovaal, weinig gepunt, bijna gaafrandig, glanzig.

De soort verdient geene algemeene aanbeveling; die ze planten wil, neme ze als pyramide en ente ze niet op kwee.