GOLIATH.

Afbeelding  22a en b,   22c en d.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

ij geven van deze soort geene synoniemen op, maar verwijzen naar hetgeen wij reeds vroeger gezegd hebben bij de Nectarine-Pruim. DOWNING (the Fruits) vervalt naar onze meening in dezelfde fouten als zoovele anderen.

 

AFKOMST: waarschijnlijk uit Engeland ; de soort werd door ons zoowel van daar als van elders overeenstemmend ontvangen.

VORM: hoogrond of een weinig ovaal, met een vrij diepen naad, waardoor de beide helften ongelijk zijn en de eene ook hooger is geplaatst dan de andere. De Caledonian, waarmee deze soort dikwijls verward wordt, is platrond.

GROOTTE: van de tweede.

STEEL: meestal 0.02, vrij dik, in eene tamelijk diepe holte.

HUID: dik, zuur, gemakkelijk van het vleesch te scheiden, purperbruin, aan de zonzijde donkerblauw met bruine stippen, geheel met een dik, blauw waas bedekt. De Caledonian is veel donkerder blauw, de Nectarine Pruim daarentegen lichter gekleurd.

VLEESCH: groenachtig geel, onder de huid een weinig bruin, week, saprijk, rinsch zoet, zonder geur.

STEEN: tamelijk groot, vast aan het vleesch.

GEBRUIK: laatst van Augustus en begin van September (de Caledonian wordt eerst later rijp); - van den tweeden rang, het meest voor huishoudelijk gebruik geschikt.

De BOOM groeit sterk, vormt eene hooge kroon en is vruchtbaar. De vruchten hangen vast aan den boom. De twijgen zijn lang, stevig, glanzig, donkerbruin met olijf kleur (die van de Nectarine-Pruim zijn veel donkerder), met eene dunne, zilverwitte opperhuid; de knoppen kegelvormig, vlak, op verhevene dragers; de scheuten stevig, aan den top een weinig behaard; de bladstelen 0.015-0.02, meestal violetachtig, met twee kliertjes; de bladeren eirond, grof geaderd, glanzig donkergroen, van onderen een weinig wollig.

Zeer geschikt voor den hoogstamden vorm.