Buitenplaats in de Purmer
Agnes Block had via de familie van haar eerste
man, Hans de Wolff, vanaf 1649 tot 1670 toegang tot een buitenplaats
in de Purmer Vermogende Amsterdammers in de
zeventiende eeuw investeerden hun in de handel verdiend fortuin, bij
voorkeur in inpolderingen, landaankoop en buitenplaatsen. Eenvoudige
boerenhofstedes werden aangekocht en verfraaid tot prachtige buitenplaatsen
en lusthoven waar men 's zomers vertoefde. Agnes' schoonmoeder, Clementia
van den Vondel, had in 1636 een boerenhofstede gekocht aan de Oosterweg
in de in 1622 drooggelegde Purmer.Bij haar overlijden in 1641 bepaalde zij dat de bezittingen
daar onverdeeld in de familie moest blijven zolang er kinderen of kleinkinderen
zouden zijn.
Met negentien jaar, in 1649, trouwde Agnes met de zesendertig-jarige
zijdehandelaar, Hans de Wolff te Amsterdam. De doopsgezinde familie
zal tijdens het zomerse buitenverblijf in de Purmer niet terug naar
Amsterdam gegaan zijn om zondags de dienst te volgen. Voor de hand ligt
dat men daarvoor naar een stadje in de buurt ging, bijvoorbeeld naar
de Westwaterlandse gemeente in Hoorn.
Mogelijk is Agnes Block daar in contact gekomen met de in bloemen schilderen
gespecialiseerde Hoornse kunstenaarskring waar Alida Withoos later deel
van zou uitmaken. Het contact kan ook ontstaan zijn via de Hoornse regenten
die vaak een buitenverblijf hadden in de nabij gelegen polders zoals
de Schermer en de Purmer.
De belangstelling voor tuinen en planten was in ieder geval toen bij
Agnes Block gewekt. In 1668 dichtte Joost van den Vondel op de negenendertigste
verjaardag van Agnes Block over haar liefde voor de botanie:
Agnes, staek nu 't onderzoeken
En gesprek met stomme boecken.
Teken bloemperk noch prieel.
Besigt potloot, noch penseel,
Pen, noch int, noch waterverven:
't is nu tijt de kunst te derven.
Het zelf tekenen van bloemen en planten maakte vervolgens
plaats voor het laten tekenen van door haar gekweekte planten door gerenommeerde
kunstenaars in dat genre. Na het overlijden van Agnes' echtgenoot in
1670 kwam de buitenplaats eerst voor een kwart en later geheel in handen
van Pieter de Wolff, een zoon van Hans uit een eerder huwelijk.
De orangerie van Pieter de Wolff was vermaard. In 1676 prees Jan
Commelin de orangerie als de beste en de grootste van
al.
Als bewijs van de uitstekende resultaten die Pieter de Wolff er behaalde,
beeldde Commelin een 'Calabrisch Limoen' af die er in 1672 tot een rijpe
vrucht opgekweekt was. Dat betekent dat er waarschijnlijk al voor 1670
sprake was van een tuin met een bijzondere plantencollectie en een kweekplaats.
leesverder