FREDERIK VAN WÜRTEMBERG.

Afbeelding  63a,   63b,   63c.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

édaille d'or (Beschrijving der vruchtsoorten, I, No. 54; Ann. de Pom., livr. 4, pag. 91).
Frédéric de Würtemberg (DECAISNE, Tom. II, livr. 22, No. 67; Journal de Lyon; DOWNING, pag. 574; BALTET (Duitsche vert.), No. 36).
Frédéric de Würtemberg (HOGG, the Fruit Manual, 3d ed., pag. 294).
Herbstsylvester (Handbuch, II, S. 101; L. MÜLLER, Obstk., S. 107, No. 37).
König von Württemberg
Sylvestre d'hiver
Sylvestre d'automne

 

Bij MÜLLER vinden wij nog het synoniem Roi de Württemberg, dat echter tot den Beurré d'Hardenpont (No. 38) behoort. DOWNING geeft verkeerdelijk als synoniem op Vermilion d'été; dit behoort bij de Poire madame of Jargonelle (No. 2). Volgens DECAISNE zoude de soort in Normandie ingevoerd zijn onder den naam Vermilion d'Espagne; deze heeft evenwel betrekking op den Beurré de Montgeron (No. 11). Ook de Napoleon (No. 33) draagt het synoniem Poire medaille.

 

AFKOMST: DECAISNE zegt: „het is tegenwoordig volkomen erkend dat de peer Frederic de Würtemberg en de Medaille d'or dezelfde soort zijn, hoewel van MONS beweerd heeft de eerste uit het zaad te hebben verkregen, en ROYER van zijne zijde zegt dat de tweede in 1795 ontdekt is in de abdij van Sainte-Marie d'Oignies in Henegouwen. Ik meen er te kunnen bijvoegen dat de peer Iris Grégoire, zoo niet identisch, dan toch zeer na verwant is met den Frédéric de Würtemberg." Tot zoover DECAISNE. Wij voegen nog hierbij dat wij de Medaille d'or, op bijzondere aanbeveling, voor hoogen prijs van wijlen den heer de BAVAY te Vilvoorden als eene nieuwe variëteit hebben ontvangen, terwijl het uit het gezegde van DECAISNE blijkt, dat de soort reeds in 1795 bekend was. Alweder eene waarschuwing om niet te veel geloof te slaan aan 't geen men, vooral in Fransche en Belgische catalogi, met grooten ophef als nieuw aanprijst.

VORM: vrij veranderlijk, meestal gelijk die van de afgebeelde vrucht, dikwijls veel meer ingebogen naar den steel, en dan naar den kelk dikker; onvolkomene vruchten hebben dikwijls den langen en dunnen vorm der Poire Madame.

GROOTTE: van de tweede of derde.

KELK: open, met korte blaadjes, die dikwijls geheel ontbreken, zoodat er dan slechts een hoornachtige rand overblijft. Wanneer de kelkbladeren aanwezig zijn, dan is de kelk somtijds halfopen. Deze staat in eene bijna vlakke holte, somtijds op de vrucht.

STEEL: 0.03, dik, geelbruin met groen, meestal vleezig, ingestoken, dikwijls ook als aangehecht en van eene vleezige verhevenheid voorzien.

HUID: vrij dik, glad, glanzig, lichtgeel met groene vlekjes, aan de zonzijde meestal oranjerood of licht menierood gevlekt; in het rood vindt men groengrauwe, met geel omringde stippen; de schaduwzijde is met kleine, afwisselend bruine en groene stippen als bezaaid; roest komt schaars voor.

VLEESCH: wit, fijn , smeltend, saprijk, aangenaam, zoet, eenigszins rinsch getemperd, geurig maar niet gemuskeerd van smaak.

KLOKHUIS: klein, van weinige steenkorrels omgeven, met kleine cellen; de pitten ontbreken dikwijls, of ze zijn onvolkomen, zwartbruin.

GEBRUIK: October; - van den eersten rang voor het dessert; voortreffelijk.

De BOOM groeit in zijne jeugd sterk, doch onregelmatig, en is matig vruchtbaar. De twijgen zijn olijfkleurig, met groote, ronde stippen; de knoppen klein, stomp, op weinig verhevene dragers; de scheuten lang, stevig, licht bruingeel, met fijne, langwerpige stippen; de bladstelen 0.04-0.05 lang; de bladeren lichtgroen, groot, langwerpig ovaal, stomp, bijna gaafrandig of zeer fijn getand, zeer kennelijk.

Deze soort laat zich slechts met zeer veel zorg tot een goeden boom vormen; jonge boomen moeten kort gesnoeid worden; als pyramide te planten; vooral niet op kwee te veredelen.