Gewonnen door Kewley op het eiland Man (Engeland), droeg
voor het eerst in 1815.
Vrucht: Matig tot klein, even hoog als breed.
Kleur: Lichtgroen, bij rijpheid geel met lichte blos aan zonzijde.
Kelk: Klein, gesloten in nauwe, matig diepe kelkholte.
Steel: Veelal dun, kort.
Vruchtvleesch: Vast, wit, saprijk, vrij scherpzuur, later frisch zuur
zonder bepaald aroma.
Klokhuis: Matig groot, goed bezet met zaden.
Gebruikstijd: September - October.
Boom groeit zwak, uitsluitend geschikt voor struik en kleine
vormen. Zeer bruikbaar voor haagsysteem of cordons. Moet veredeld worden op
sterk groeiende onderstammen.
Vereischt voedzamen, doch vooral niet te natten grond.
Bloeitijd vroeg. Gelijke bloeiers o.m.: Landsberger
Reinette, Gravensteiner,
Ribston Pippin.
Vatbaar voor kanker.
De boom draagt op zeer jeugdigen leertijd en is buitengewoon vruchtbaar.
Vruchtdunning is noodzakelijk, teneinde goed uitgegroeide vruchten te
verkrijgen. Heeft min of meer last van beurtjaren.
De Mank's Codlin is de laatste jaren zeer veel aangeplant.
Is wegens groote
vruchtbaarheid een der beste appels voor het intensieve bedrijf. Moet
regelmatig sterk gesnoeid worden, om voldoenden groei te behouden. De appel
is niet fijn van smaak, doch voor herfstappel zeer goed houdbaar. Kan na den
pluk meerdere weken bewaard blijven. Is daarom en door het mooie uiterlijk
een zeer waardevolle handelsappel.