ORANJEKERS.

Afbeelding 28.

Oorspronkelijke plaat.

Rassenlijst:    Peren    Kersen    Pruimen    Abrikozen    Perziken.

Terminologie.

 

 

ranjekers.

 

 

 

AFKOMST: vermoedelijk eene zeer oude, inlandsche soort; zij is reeds bij KNOOP beschreven, door ons overal verspreid en waarschijnlijk ook bij buitenlandsche pomologen bekend. De dubbele Glaskers (beschrijving der vruchtsoorten, tweede reeks, No. 7) en de rothe Oranienkirsche (ib., derde reeks, No. 36) schijnen niet geheel met onze soort overeen te stemmen, zoodat wij nog niet willen beslissen of deze misschien met een van beiden of met eene andere soort van Glaskers moet worden vereenigd.

VORM: platrond, aan beide zijden een weinig afgeplat, naar de stempelpunt, welke eenigzins ingedrukt staat, fraai, min of meer plat afgerond; de rugzijde vertoont eene vlakke naad, de buikzijde meer eene lijn.

GROOTTE: van de tweede, somtijds tot de derde naderend.

STEEL: somtijds iets langer dan hij afgebeeld is, vrij dik, lichtgroen met sporen van bruin, in eene matige, fraai afgeronde holte.

KLEUR: bleek wasachtig geel, bijna geheel met oranjerood overdekt en met aderen, vlammen en vlekjes van een donkerder oranje.

VLEESCH: zacht, saprijk, zeer doorschijnend, aangenaam, zoetachtig rinsch, van een eigendommelijken geur; het sap is kleurloos.

STEEN: klein.

TIJD VAN GEBRUIK: 1-15 Augustus; - van den eersten rang.

De BOOM groeit in zijne jeugd zeer snel, is zeer kennelijk, vormt als hoogstamde eene fraaije kroon, draagt sterke eenjarige loten en fraaije, zeer glanzige, ovale, sterk gezaagde, gegolfde bladeren, is zeer vruchtbaar en voor alle vormen aan te bevelen. De groei is niet zoo sterk als die van de zoogenaamde Spaansche (22, 10, 6) of Knapkersen (8, 25, 30), maar veel sterker dan die van de Morellen (26 32) en van sommige Weichselkersen (15).